Verlossing
Openbaring 18:4
„En ik hoorde een andere stem uit de hemel, zeggende: Ga uit van haar, Mijn volk, opdat gij aan haar zonden geen gemeenschap hebt, en opdat gij van haar plagen niet ontvangt.”
De uitgang (uit Babylon) had plaats toen de redding Gods voor Zijn volk aanstaande was. Noach en de zijnen gingen slechts enige dagen voor de zondvloed van het boze mensengeslacht uit, in de ark. De christenen die naar Pella moesten vluchten, deden dit kort voor de verwoesting van Jeruzalem. En zo zegt de Heere ook nu: „Ga uit van haar, Mijn volk (…), opdat gij van haar plagen niet ontvangt.” Heeft die uitgang werkelijk plaats, dan zijn wij ook in die tijd dat de Heere gereed staat om Zijn plagen uit te gieten. Wij zouden u nog bij andere tekenen kunnen bepalen, maar de tijd zou ons ontbreken.
Nog een teken der tijden is aanstaande, tijden van benauwdheid en angsten, die aan de komst van de Heere Christus onmiddellijk zullen voorafgaan. Daarvan schrijft Daniël in Daniël 12:1-2. „Want”, profeteert hij, „te dier tijd zal Michaël opstaan, die grote vorst, die voor de kinderen van Uw volk staat, als het zo’n tijd der benauwdheid zal zijn, als er niet is geweest, sedert er een volk geweest is, tot op die tijd toe. En op die tijd zal Uw volk verlost worden, al wie bevonden wordt geschreven te zijn in het Boek. En velen van degenen, die in het stof der aarde slapen, zullen ontwaken, deze ten eeuwige leven, en genen tot versmaadheden en afgrijzen.”
Ds. G. F. Gezelle Meerburg, predikant te Almkerk (”Leerrede over Lukas 12:54-57”, 1838)