‘Daling veengrond moet in 2030 met de helft worden verminderd’
Landelijk moet vastgesteld worden hoe ver veengronden nog mogen zakken. Dat adviseert de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli). De aanhoudende bodemdaling in veenweidegebieden zorgt voor steeds meer problemen, stelt de adviesraad, die onderzoek heeft laten uitvoeren naar de situatie in het Groene Hart.
De bodemdaling wordt veroorzaakt doordat het grondwaterpeil in de veenweidegebieden steeds verder wordt verlaagd om landbouw mogelijk te maken. De bodem klinkt in doordat het veen wordt blootgesteld aan de lucht en oxideert. Dat zorgt onder meer voor de uitstoot van koolstofdioxide en een teruggang in natuur- en waterkwaliteit, aldus de Rli. „Bovendien leidt het tot oplopende kosten voor waterbeheer.”
De adviesraad stelt dat het zo niet langer kan en noemt de huidige gang van zaken op „de lange termijn economisch, ecologisch en maatschappelijk onverantwoord”. De raad wil dat landelijk wordt vastgesteld dat de bodemdaling in veenweidegebieden tegen 2030 met de helft is verminderd. In 2050 moet een bodemdalingsreductie van 70 procent het streefdoel zijn. „In 2030 kan nader worden bezien of het streefdoel voor 2050 bijstelling behoeft en welke instrumenten nodig zijn om dat doel te bereiken”, aldus de Rli.
Boeren moeten gecompenseerd gaan worden, omdat ze door ‘vernatting’ van hun percelen minder met hun grond kunnen doen. Zo kunnen ze mogelijk minder vee houden per hectare of moeten ze overstappen op andere teelten. „Zij moeten daarbij door de overheid worden ondersteund, financieel en met kennis”, stelt de adviesraad die bijvoorbeeld denkt aan premies om omschakeling naar een andere bedrijfsvoering mogelijk te maken.
De raad stelt verder voor om de aanpak regionaal uit te voeren, waarbij de provincies en belanghebbende partijen in overleg gaan. Ook wordt de overheid geadviseerd om te blijven investeren in onderzoek naar bodemdaling en een nationale informatievoorziening op te zetten.