Mens & samenleving

Ds. M. J. Schuurman: Predikant zijn op platteland anders dan in stad

Hij is geen predikant die zichzelf op een voetstuk zet, ds. M. J. Schuurman. „Ik wist niet dat ik sociaal was”, zegt hij, en: „Ik ben niet zo’n geweldige gelovige”, en: „Ik klapte dicht toen iemand zei: Dominee, u preekt de kerk leeg.” Maar in Oldebroek heeft hij zijn plek gevonden: „Ik heb veel te danken aan de mensen in de kerk.”

Enny de Bruijn
29 August 2020 10:17Gewijzigd op 16 November 2020 20:13
Ds. M.J. Schuurman. beeld Sjaak Verboom
Ds. M.J. Schuurman. beeld Sjaak Verboom

Eigenlijk wil hij van tevoren wel weten waar we het allemaal over gaan hebben. Het hoeft niet precies, maar zo’n beetje globaal… Dus komt er een lijstje met mogelijke thema’s: het platteland, de kerk, het pastoraat tijdens de coronacrisis, de secularisatie, de sociale media, K. Schilder, het orgel – wie met ds. M. J. Schuurman gaat praten, heeft aan onderwerpen geen gebrek.

We komen vast niet aan alles toe, denkt hij: „Zo’n interview is net een pastoraal gesprek. Daar wil je het ook over van alles hebben maar dan cirkel je uiteindelijk om een paar thema’s. De kunst is om tijdens een gesprek door te krijgen welke thema’s dat zijn.” Toch heeft hij nog een kleine aanvulling op het onderwerpenlijstje, bijna aarzelend: „Ik denk dat aanvechting ook wel een belangrijk thema zou kunnen zijn.”

Zo’n opmerking is verrassend voor wie hem alleen van Twitter kent. Daar wekt hij de indruk van een predikant die ontzettend veel leest en over veel dingen een originele mening heeft, die aan een proefschrift werkt, die van klassieke muziek houdt en samen met andere predikanten orgelconcerten geeft. Iemand die graag tegenspreekt ook. Als iedereen zus vindt, dan vraagt dominee Schuurman: „Maar waarom eigenlijk niet zo?” Hij lijkt iemand die soms bewust aan de andere kant van het bootje gaat hangen, die zich niet laat intimideren en die altijd kritisch blijft.

Zelf denkt hij trouwens dat hij wat minder debatteert dan vroeger: „Ik kom uit Veenendaal, uit een groot gezin, en binnen de familie was ik de eerste die aan een universiteit ging studeren. Die studie heb ik zelf moeten betalen, ik heb veel dingen zelf moeten uitvinden. Ik was, om maar wat te noemen, al een jaar of achttien toen ik voor het eerst met klassieke muziek in aanraking kwam. Daardoor had ik altijd een gevoel van achterstand. Ik heb ontzettend veel gelezen om die achterstand weg te werken, om voor vol aangezien te worden. En ik nam soms ook fel stelling om maar niet over het hoofd te worden gezien. Sinds ik door een training klinisch pastorale vorming begrijp waarom dat zo is, hoef ik minder te discussiëren.”

Bij hem thuis, in de pastorie, toont hij evenwel een ander gezicht. Daar is hij de dorpspredikant die de kunst van het luisteren verstaat. Wie met hem praat, hoeft zelf zijn stand niet op te houden of op een bepaalde geestelijke toon te gaan praten – misschien komt het daardoor dat de mensen hem graag hun levensverhalen vertellen en hun vragen voorleggen. Hij praat met veel warmte over zijn gemeenteleden, is wars van interessant doen en blijkt helemaal zijn plek gevonden te hebben op het platteland.

Het duurt even, voor hij echt iets over zichzelf gaat vertellen. Eerst komen de verhalen over het dorp, de kerk en de crisis, want de afgelopen periode is heftig geweest voor Oldebroek: in het dorp was sprake van een heel netwerk van coronabesmettingen.

Hoe was dat voor u, als predikant?

„Er gebeurde heel veel in een paar weken tijd. Steeds meer gemeenteleden werden ziek, steeds meer mensen moesten opgenomen worden in het ziekenhuis. Een aantal van hen is overleden. Ik heb in korte tijd zes begrafenissen moeten doen. Soms konden zelfs naaste familieleden er niet bij zijn, omdat ze positief getest waren op corona. Dat was heel zwaar. Op een gegeven moment dacht ik: wanneer houdt het op?”

U kon ook niet op bezoek gaan bij de mensen, in die periode.

„Ik moest via de telefoon met iemand praten die erg ziek was. Hij had maar voor één minuut adem, zei zijn dochter, en hij ging door een diep dal. Probeer dan maar eens te bedenken wat je moet zeggen. In één minuut moet je horen hoe het gaat, een klein stukje uit de Bijbel lezen en bidden. Alleen de kern blijft dan over. Ik thuis achter mijn bureau, hij in zijn ziekenhuisbed. Dat is zo eenzaam. Je ligt daar en je bent bang en er is bijna niemand die je nabij kan zijn.”

Hoe is het nu in de gemeente?

„De schrik zit er nog in. Ik merk dat de mensen nu nog steeds terughoudend zijn om naar de kerk te gaan en met elkaar te zingen. Maar ik ben blij dat ik nu weer op bezoek mag in het verpleeghuis, op afspraak. Veel ouderen hebben een zware tijd gehad. Meteen toen het weer mocht heb ik maar voor elke dag een afspraak in het verpleeghuis geboekt.”

Had de coronacrisis invloed op uw preken?

„Wat anders was dan anders: ik was elke zondag aan de beurt, van Pasen tot de zomer. We hadden geen gastpredikanten meer, de gemeente wilde graag elke zondag een vertrouwd gezicht. Op de eerste zondag dat de kerk dichtging, toen ik nog niet wist dat wij er in onze gemeente behoorlijk mee te maken zouden krijgen, heb ik één preek aan de situatie gewijd, over Jesaja 53. Daarna niet meer. Omdat ik denk dat het goed is om je als predikant niet te zeer door de gebeurtenissen van het moment te laten leiden.

Zeker in moeilijke omstandigheden helpt het mensen ook om het er niet voortdurend over te hebben. Wat God te zeggen heeft –in de lijdenstijd, rond Pasen, Hemelvaart en Pinksteren– gaat boven onze situatie uit, die situatie hoeft er niet voortdurend bijgehaald te worden. Wat geeft er meer troost dan Christus Die aan het kruis het oordeel droeg, neerdaalde in de hel, opstond uit de dood? Wat geeft er meer houvast dan te weten dat Christus nu in de hemel over de wereld en de kerk waakt? Die boodschap verbond ons als gemeente met elkaar. Ik wist dat de mensen thuis meeluisterden en meekeken. Ook al zagen we elkaar niet, we waren wel bij elkaar, samen voor het aangezicht van God.”

U bent een beetje dominee voor het hele dorp, niet alleen voor de eigen kerk.

„Mensen vinden het fijn als ik zichtbaar ben, bijvoorbeeld als ik door het dorp fiets en tegen iedereen even mijn hand opsteek. Als collega’s onder elkaar noemen we dat gekscherend ”zwaaipastoraat”. Dat zichtbaar zijn heb ik wel moeten leren, en ik had nooit gedacht dat ik het leuk zou gaan vinden. Maar het hoort bij Oldebroek. Als je ergens als predikant komt, op een bepaalde plek, dan moet je die plek heel goed leren kennen. In mijn vorige gemeente heb ik op dat gebied fouten gemaakt, doordat ik te bevooroordeeld begon. Ik was nog zo jong en met mezelf bezig, ik bracht mijn eigen twijfels mee op de kansel en ik keek niet goed naar wat de gemeente nodig had. Na een jaar zeiden de mensen: „Dominee, u preekt de kerk leeg.” Ik klapte helemaal dicht. Maar ik heb er wél van geleerd. Elke streek heeft zijn eigenaardigheden. Als je dat niet respecteert en begrijpt, dan landen je preken minder goed.”

Hoe hebt u dat aangepakt toen u naar Oldebroek kwam?

„Om te beginnen: kijken en luisteren. Het helpt als iemand uit het dorp je een beetje wegwijs maakt. Veel mensen in Oldebroek kijken bijvoorbeeld de kat uit de boom voordat ze iets zeggen, en het helpt als je dat als predikant beseft. Op belijdeniscatechisatie zit er hier altijd wel iemand tussen die niets zegt. In mijn eerste jaar was er onder alle catechisanten maar één die studeerde: aan de pabo. Terwijl ik uit een gemeente in Noord-Holland kwam, waar alle catechisanten naar hbo of universiteit gingen. Dat was een groot verschil.”

Preekt u dan anders, gedraagt u zich anders?

„Wat ik al snel merkte: als je hier iets vertelt, moeten de mensen het als het ware vóór zich zien. Dat vond ik moeilijk in het begin, want ik denk in woorden, en veel gemeenteleden denken in beelden. Daar moest ik op oefenen. Mijn woorden waren soms veel te abstract, alle termen die ik van huis uit kende –genade, vergeving, levensheiliging– klonken voor de mensen misschien wel bekend, maar ze wisten niet altijd goed wat ze zich daarbij voor moesten stellen. Ik heb langzaamaan geleerd om eenvoudige taal te gebruiken, om veel verhalen te vertellen en voorbeelden te geven. In de afgelopen periode merkte ik ook dat het hielp als mensen elkaar via het beeldscherm konden zien. Als de kinderen in beeld kwamen. Als we aan het eind van de dienst de foto’s toonden van jubilerende echtparen. De kracht zit hier in de gemeenschap, niet in de woorden. Het spirituele gaat via het gezamenlijke, het elkaar kunnen zien.”

En het doordeweekse gemeenteleven?

„Je moet hier niet te veel vergaderen over beleid, maar wél veel aandacht besteden aan onderlinge relaties en contacten. Verjaardagen, recepties, begrafenissen. Ik dacht vroeger dat ik slecht was in de omgang met mensen, anders dan mijn vrouw – die er heel sterk in is. In de eerste weken dat ik predikant was pakte ik alleen maar boeken uit de kast, en nog meer boeken, om te kijken hoe ik bepaalde dingen moest doen. Tot mijn vrouw een keer zei: „Je moet op bezoek gaan bij de mensen.” En inmiddels doe ik dat graag, ik wist niet dat ik toch wel sociaal was. Het is echt de manier om hier dichtbij te komen. Als je op zo’n verjaardag gaat zitten en een taartje mee-eet, dan waarderen mensen dat enorm, en dan kunnen ze ook je boodschap beter horen.”

Pastoraat is voor u sterk verbonden met de gewone dingen van alledag.

„Het geloof gáát over die gewone dingen. Een gesprek stagneert vaak als je ineens in geestelijke taal moet gaan praten. Veel hervormden hebben dat ook nooit geleerd. Maar of mensen nu 80 jaar zijn, of 20, of 49, of ze nu hervormd zijn of oud gereformeerd – iedereen heeft de behoefte om zijn verhaal te vertellen. Dan kun je zeggen: is dat nou pastoraat? Ik geloof van wel. Je laat als predikant het luisterend oor van God aan de mensen zien.”

Als reformatorische mensen vinden we vaak dat we daarna óók iets moeten zeggen.

„Je moet niet onderschatten wat het betekent als iemand zijn of haar verhaal helemaal aan God kan vertellen en dat je daar als predikant een middel voor mag zijn. Dat luisteren, meedenken en meeleven heeft op zichzelf al verkondigende kracht. Vaak komen er in het gesprek vanzelf aanknopingspunten om het verhaal te verbinden met de Bijbel of met de Heere. Ik weet dat veel mensen denken dat ze tegen een dominee over geestelijke dingen moeten beginnen. Vaak verpakken ze iets waar ze in het gewone leven tegen aanlopen in geestelijke taal. Dan vertellen ze een geestelijk probleem, maar onder dat geestelijk probleem zit dan hun eigen onzekerheid, een conflict in de familie, een ingrijpend voorval uit het verleden. Wanneer dat onderliggende besproken wordt, krijgt ook het gesprek over geestelijke zaken een heel andere wending.”

Maar pastoraat is toch meer dan alleen levensverhalen aanhoren?

„Natuurlijk. Maar in ogenschijnlijk oppervlakkige gesprekken zit vaak een diepere laag. Daar moet je alert op zijn, en daar kun je ook op doorvragen. Zo kom je gaandeweg bij hoe de Heere aanwezig is in iemands leven. Al zul je de vraag Wie God voor hem of haar persoonlijk is vaak via omwegen moeten stellen. Hoe krijg je de kracht om door bepaalde dingen heen te gaan? Hoe heb je je leven geleefd? En dan aan het eind: Zullen we samen bidden? Zulke bezoeken worden eigenlijk altijd afgesloten met gebed. De mensen zitten daar ook echt op te wachten. Daarmee verbind je het alledaagse heel direct met het geestelijke. Het zijn geen twee gescheiden werelden, ze moeten, als het goed is, in elkaar overlopen.”

Plattelanders voelen zich soms in Den Haag niet begrepen. Herkent u dat?

„Ook uit mijn gemeente ging een aantal boeren met trekkers naar het Malieveld om te demonstreren. Jongeren zeiden tegen me: „Als je mag staken voor het klimaat, dan mogen wij ook demonstreren voor de boeren!” Ze hebben het gevoel dat ze niet meetellen in Den Haag, ze willen dat hun stem gehoord wordt. Ik heb collega’s die dan meteen reageren met: „Je gaat toch wel tegen ze zeggen dat ze zich moeten gedragen? En je neemt toch wel goed afstand van die omstreden sympathieën voor Geert Wilders of Thierry Baudet?””

En, doet u dat?

„Nee, ik neem geen politieke standpunten in. Dat is mijn taak niet. Rond verkiezingen laat ik iedereen gewoon praten. Ik heb zelf weinig met het gedachtegoed van Wilders of Baudet, maar ik begrijp waarom het mensen kan aanspreken. Als je ver buiten de Randstad woont, moet je soms veel moeite doen om je thema’s op de agenda te krijgen. Naast de stikstofproblematiek, waar boeren tegen aanlopen, speelt hier in de regio ook de discussie rond Lelystad Airport. Mensen voelen zich niet gehoord. Dan moet je niet raar opkijken als ze naar radicalere middelen grijpen of op radicalere partijen stemmen. Juist als predikant moet je oog hebben voor de achtergronden daarvan. Daar komt bij dat de Nederlandse Hervormde Kerk zelf, en ook de kleinere reformatorische kerken, in het verleden nadrukkelijk het beeld van Nederland als protestantse natie hebben neergezet. Dat vormt een voedingsbodem voor het gedachtegoed van Wilders en Baudet. Van die erfenis kun je als kerk niet zomaar afstand nemen.”

Vindt u niet dat een predikant soms iets aan de opvattingen van mensen moet bijsturen?

„Veel discussies over wat wel en niet mag gaan hier aan de gemeente voorbij. Ik heb vroeger bijvoorbeeld meegekregen: Uitgaan, dat mag niet. Maar dan kom je hier, en je hoort dat echtparen elkaar in de keet hebben ontmoet. Je kunt de neiging hebben om dan snel in een beoordelende rol te schieten, zonder rekening te houden met de plaatselijke cultuur. Maar ik denk dat je weinig bijdraagt aan de moraalvorming als je begint met oordelen. Dan heb je het goed gezegd, maar je bent de mensen kwijt. Op die manier bereik je alleen dat mensen op zondag en door de week in twee gescheiden werelden gaan leven.”

Hoe kun je dan wél op een goede manier de moraal aan de orde stellen?

„Moraalvorming is iets ingewikkelds. Als je niet oppast, gaat de toepassing van het geloof in het dagelijks leven niet verder dan de vraag wat je wel en niet mag volgens de Bijbel, op zondag of doordeweeks. Ik vind dat lastig om mee om te gaan, want voor mijzelf heeft moraalvorming niet zozeer te maken met wat je wel of niet mag, maar met wie je bént, als persoon.”

Hebt u het dan over zonde, en bekering?

„Het kenmerk van zonde is dat je niet eerlijk en oprecht bent in je doen en laten. „Ik buig mij, maar ik ben het niet”, zingt een gezang dat mij dierbaar is. Ik heb mijn handen vol aan mijn eigen zondigheid. Dan bedoel ik die dubbelheid naar God toe: Hem willen dienen en toch Hem uit de weg gaan. Als we elke zondagmorgen na de wet een psalm of een gezang zingen met een schuldbelijdenis, besef ik mijn zondigheid maar al te goed. Ook als schuld naar God toe. Zonde en bekering gaan allereerst over wie je bent als mens: naar God toe en naar de medemens toe. Het gaat over je hart.”

Waarom houdt u zo veel van Oldebroek?

„De mensen hier denken niet hoog van zichzelf. De norm is dat je ”gewoon” moet zijn. Daar voel ik me thuis bij, ik merk dat ik sterk aan deze plek en aan de mensen verbonden ben. Ik herken me in hen. Zelf praat ik, als het erop aankomt, ook niet zo makkelijk over mijn geloof. Ik heb tijd nodig om daar uit te komen.”

Hoe komt u voor uzelf bij die kern terecht?

„Voor mij gaat dat het eenvoudigst via de weg van de poëzie en de muziek. Als mijn vrouw en kinderen niet thuis zijn, ga ik zingen, of ik lees hardop uit de Bijbel. Vroeger ging ik veel te snel, dan las ik bij het voorbereiden van mijn preek wel in de Bijbel, maar mijn ogen waren vaak al veel verder dan de tekst. Tegenwoordig schrijf ik de tekst in het Hebreeuws of Grieks over. Dat is mijn manier van aandachtig met de tekst omgaan. Luisteren naar wat er gezegd wordt, woord voor woord. Misschien kom ik wel het dichtst bij de kern van het geloof als ik muziek kan maken, muziek kan luisteren. De dertiende cantate van Bach bijvoorbeeld, op de melodie van Psalm 42: „Mijn zuchten, mijn tranen zijn niet te tellen.” Dat geeft weer hoe moeilijk ik het geloof zelf soms vind, dat ik er ook niet altijd bij kan. „God, Die mij beloofd heeft mij altijd bij te staan, Hij laat zich nu tevergeefs zoeken in mijn verdriet…”

Dat is de aanvechting waar u het over had.

„Ik ben meestal niet zo’n geweldige gelovige. Dat is niet iets waar ik trots op ben en ik denk ook niet dat ik het als excuus mag gebruiken. Tegelijkertijd: als je je eigen traditie kent, als je de boeken van vroegere eeuwen leest, dan zie je dat ook toen de aanvechting al bij het geloof hoorde. Het is niet goed om in de aanvechting te blijven steken, maar het is ook niet mijn taak om dat gevoel weg te stoppen. Al ben ik degene die op de preekstoel staat, ik hoef niet boven mezelf uit te stijgen. Daarom houd ik ook veel van sommige liederen uit het Liedboek voor de Kerken. „Waarom moest ik Uw stem verstaan? Waarom, Heer, moet ik tot U gaan, zo ongewende paden?” Dat mag gezegd worden, en dat geeft troost.”

Waarom bent u ondanks dat alles theologie gaan studeren en predikant geworden?

„Ik had al heel jong belijdenis gedaan, toen ik zeventien was, en dus had ik iets beloofd. Ik kon niet uitleggen waarom ik met kerk en theologie zou stoppen. Ik kon ook geen andere kant op, alle andere wegen werden als het ware afgesneden. Ik moest wel doorgaan. Maar ik heb het er vaak moeilijk mee gehad, als ik geen contact met de Bijbeltekst kon krijgen, als ik me afvroeg of God er wel was. Dat is het vooral: niet kunnen voelen dat God er is. Pas sinds ik hier in Oldebroek zit, is het beter geworden.”

Wat is er veranderd?

„Ik heb dat eerlijk gezegd nog steeds niet helder. Misschien was het een geestelijke wond, die moest genezen, een soort geestelijke eenzaamheid. Misschien was het een vorm van volwassen worden, zowel in het dagelijks leven als in het geestelijk leven. Ik ben er in elk geval diep dankbaar voor. Nog altijd gebeuren er dingen die je niet begrijpen kunt, verliezen ouders hun kinderen, sterven er mensen aan corona. Ook in Oldebroek. Maar in de moeilijkste situaties heb ik bij de mensen hier nooit opstandigheid geproefd, of verbittering. Wel verdriet. Maar ook een vast vertrouwen dat Iemand Die alles overziet, wel weet wat het beste is, en dat is goed. Daardoor heb ik het geloof als het ware teruggevonden. Ik kan het niet goed hebben als mensen kritisch zijn op de kerk, want ik heb zo veel aan die kerk te danken! Aan de mensen die ik door de jaren heen gesproken heb. Aan al die mensen die het gewoon doen, naar de kerk gaan, zingen, bidden, het geloof volhouden.”

U leert dus evenzeer van de gemeenteleden als zij van u?

„Een ouderling zegt geregeld plagerig tegen mij: Je moet eens leren eenvoudiger te denken. Dan zeg ik dat het voor mij een hele klus is om eenvoudig te denken. Dat is wat ik hier elke dag van de mensen leer.”

2020-08-29-rdMAG6-gesprek-schuurman3-3-FC_web.jpg
Ds. M.J. Schuurman. beeld Sjaak Verboom

Ds. M. J. Schuurman

Matthijs Schuurman (1979) groeide op in een groot gezin dat kerkte in de christelijke gereformeerde Pniëlkerk in Veenendaal. Hij studeerde theologie in Utrecht en werd in 2007 predikant in de hervormde gemeenten Ilpendam en Watergang (NH). Sinds 2011 is hij predikant in hervormd Oldebroek. Op zijn weblog publiceert hij niet alleen columns en artikelen, maar ook preken. Hij schrijft voor diverse bladen en werkt aan een proefschrift over de vraag hoe theologische opvattingen de geloofsbeleving en de ethiek aansturen bij K. Schilder, O. Noordmans en K. H. Miskotte – met als hoofdvraag: ”Hoe word ik een nederig christen?” Hij is getrouwd en heeft vier kinderen.

Meer over
Het Gesprek

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer