Leerschool
Lukas 12:56
„Gij geveinsden, het aanschijn der aarde en des hemels weet gij te beproeven, en hoe beproeft gij deze tijd niet?”
Jezus zei tot de schare, waaronder de Farizeeën en Schriftgeleerden: „Wanneer gij een wolk ziet opgaan van het westen, terstond zegt gij: Daar komt regen, en het geschiedt alzo” (Lukas 12:54). Judea lag ten westen van de Middellandse Zee. Wanneer nu door de hitte van de zon de waterachtige dampen uit de zee worden opgetrokken, zich tot wolken samenpakken en door de wind voortgedreven worden, dan is dit een kennelijk voorteken van een spoedige en zware regen. Dit hadden de Joden ook opgemerkt. Wanneer zij dan zulke wolken in het westen zagen, zeiden zij tot elkaar: „Daar zal regen, zware regen komen.” En zelden misten zij in deze hun verwachting. Want het geschiedde alzo. „En wanneer gij de zuidenwind ziet waaien”, zegt Jezus, „zo zegt gij: daar zal hitte zijn, en het geschiedt alzo.” De hete gewesten van Egypte, Ethiopië en Azië, met hun grote zandwoestijnen, lagen ten zuiden van Judea. Als dus deze wind begon te waaien, kon men heet weer en een schroeiende hitte, die deze wind aanbracht, verwachten. Wanneer zij dus zeiden: „Daar zal hitte zijn, de zuidenwind waait”, geschiedde het doorgaans gelijk zij verwachtten. „Gij geveinsden”, zegt de Heere, „het aanschijn van de aarde en van de hemel weet gij te beproeven, en hoe beproeft gij deze tijd niet, terwijl gij wel het voorkomen en het verschijnsel van de lucht weet te zeggen?”
Ds. G. F. Gezelle Meerburg, predikant te Almkerk
(”Leerrede over Lukas 12:54-57”, 1838)