Zonder verzoening blijft er geen goed woord over
De verzoening door en met God is wezenlijk voor de prediking. Dat geldt de inhoud ervan, maar niet minder de prediking zelf als gebeuren. Geen prediking van heil en heling zonder verzoening. Preken over verzoening is het zingen van een veelstemmig lied.
De vraag ”hoe het thema van de verzoening aan de orde te stellen?” is een veelomvattende vraag. Vanuit het Oude en Nieuwe Testament klinkt een machtig lied over de verzoening, de bedekking van de zonde en schuld en het herstel van de verhoudingen. Het ”hoe” heeft een inhoudelijke kant: binnen welke kaders stellen we dit thema aan de orde? Daarnaast een praktische uitwerking: met behulp van welke woorden en (voor)beelden doen we recht aan de realiteit van de verzoening door God in Christus (2 Korinthe 5:19)?
Eenzijdig
Om iedere gedachte te voorkomen dat God op de gedachte van verzoening gebracht zou moeten worden of dat er ook maar iets aan de verzoening door God voorafgaat, is het van belang te benadrukken dat het initiatief tot verzoening van de Vader uitgaat en dat Hij daarom Zijn Zoon gezonden heeft. De Vader heeft lief, hoewel we vijanden, goddelozen en zondaren zijn. Hij heeft zondaren lief vóórdat Christus voor hen sterft. Omdat Hij zondaren liefheeft, sterft Christus als het Lam van God. Dus niet iets in de trant van: ”God heeft u lief, omdat Christus voor u stierf.” Er gaat bij ons niets aan vooraf, geen enkele voorwaarde waaraan wij zouden kunnen voldoen. Dat maakt ook de radicaliteit van de genade van de verzoening uit. Wat gaat eraan vooraf? Soevereine liefde, heilige liefde, eeuwige liefde:
„Het is dus zo dat God de Vader met Zijn liefde nog aan onze verzoening in Christus voorafgaat: Hij is het eerst! Ja, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad, verzoent Hij ons daarna met Hem. Maar omdat in ons, zolang Christus ons nog niet met Zijn dood te hulp komt, de ongerechtigheid blijft bestaan die Gods verbolgenheid verdient en die in Zijn ogen de vloek en het oordeel waardig is, verkrijgen wij niet eerder de volkomen en hechte vereniging met God dan wanneer Christus ons met Hem verenigt” (Calvijn, Institutie, boek 2, 16.3).
Veelzijdig
Het gaat in de prediking van de verzoening niet alleen over Jezus’ sterven voor zondaren, met daarbij aspecten als het dragen van de toorn van God, het voltrekken van de wraak van God, de betaling van de schuld en de overwinning op de machten van de dood en de duisternis (de duivel). De verzoening is ook kosmisch van aard en omvang: een nieuwe schepping, een nieuwe hemel en aarde, waarop gerechtigheid woont. Evenzeer gaat het over Christus’ léven in een volkomen gehoorzaamheid (Hebreeën 5:5-7), in overgave en toewijding, en over wandelen in Zijn voetsporen (Hebreeën 12:1-2).
Een verzoend leven is leven uit de ”menigerlei” (veelkleurige) genade van God. De prediking als dienst van de verzoening volstaat niet met het meedelen van een stand van zaken. Zonder de geloofsverbinding met Christus staan we buiten deze verzoening. Dat maakt ook de ernst van de prediking uit. De prediking doet delen in die verzoening, maar deze kan ook in ongeloof en verzet verworpen worden.
Vrucht van de Geest
Veelkleurig is de genade van de verzoening ook in de uitwerking ervan in een verzoend leven, met God en onze naaste. Er is het onmisbare aspect van de dagelijkse vergeving vanuit deze verzoening. In onszelf komen we nooit boven de belijdenis van de tollenaar uit: „O God, wees met mij de zondaar verzoend.” Dat is geen achterhaald station. Zeker, „in Christus” ontvangen we het nieuwe leven en zijn we verzoend. Dat leven waaiert dan wel breed uit in de vrucht van de Geest (Galaten 5:22), in een leven waarin we hunkerend uitzien naar het zichtbaar worden van de verzoening van alle dingen, van de gehele kosmos (Kolossenzen 1:20). Het ene lied over de Hogepriester en Zijn dienst van de verzoening in de brief aan de Hebreeën wordt vertolkt in allerlei toonaarden, waarin ook de gastvrijheid en mededeelzaamheid niet ontbreken. Het gaat bij verzoening evenzeer over de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus als over de gelijkenis van de farizeeër en de tollenaar.
Van Godswege
Het blijft een niet uit te zeggen wonder dat met de woorden van de verkondiging het bloed van Jezus druppelt op de gemeente. Dat oudtestamentische beeld (Exodus 24) is zo welsprekend. Toch zullen we deze manier van spreken wel moeten uitleggen. Immers, bloed dat reinigt van alle zonde en onreinheid gaat tegen ons gevoel in (een kind voelt zich juist vies als het onder het bloed zit). Dan zullen we duidelijk moeten maken dat het in het spreken over het ”bloed van Christus” gaat om het volmaakte leven dat Christus gegeven heeft in volkomen toewijding en overgave aan de Vader.
„Als ik mezelf enigszins als zondaar, in m’n verlorenheid en verkeerdheid, ontdekt heb, dan kán ik het eenvoudig niet geloven, dat het mogelijk zou kunnen zijn, dat er genade voor mij is en dat ik een kind van God mag zijn. Als de dominee me dat niet iedere zondagmorgen met ambtelijk gezag van Godswege zei, dan zou dat voor mij iedere werkdag alleen maar volstrekte waanzin zijn. Ook daarom moet ik om mijns levens wil iedere zondag naar de kerk” (Van Ruler, ”Waarom zou ik naar de kerk gaan?”).
De auteur is hoogleraar praktische theologie aan de Theologische Universiteit Apeldoorn. Dit artikel is een samenvatting van de lezing die hij vandaag hield tijdens de door de Gereformeerde Bond georganiseerde studieweek voor (aanstaande) theologiestudenten in Elspeet.