Diepere zondekennis
1 Samuel 12:19b
„Want boven al onze zonden hebben wij dit kwaad daartoe gedaan, dat wij voor ons een koning begeerd hebben.”
Voordat het volk een koning begeerde, heeft de Heere hen van hun zonde overtuigd. Zij zagen eerst de grootheid van die bijzondere zonde. Dit kwam hun niet slechts in hun geheugen, maar zij riepen het uit. Let ook op de Samaritaanse vrouw (Joh. 4). De Heere sprak waarlijk eerst tot haar van Zichzelf, van de goederen van het Evangelie en de waarde van het water des levens. Maar wat was het, eer de Heere haar begon te overtuigen van haar zonde? Hoe overtuigt Hij haar? Hij vertelt haar over de heimelijke hoererij waarin zij leefde: de man die zij nu had, was haar man niet! En op de ontdekking van deze zonde, zag zij vele andere. Hierom roept ze uit: „Komt, ziet een Mens Die mij gezegd heeft alles wat ik gedaan heb!” Zo handelt de Heere nog heden. De leraar predikt tegen deze en die zonde, hetzij hoererij, onkunde, verachting van het Evangelie, verzuim van heimelijke plichten, leugentaal, sabbatschennis of dergelijke. Dit is uw toestand, zegt de Geest tot de ziel; denk aan de tijd, de plaats, de personen, met wie u in deze zondige staat leefde. Daarop begint de mens in te keren tot zichzelf en te overdenken hoe geheel zondig zijn voorgaande wegen geweest zijn.
Thomas Shepard, predikant te Cambridge (Amerika)
(”De gezonde gelovige”, 1685)