CBS: Geboortecijfer fors afgenomen
Het aantal kinderen dat in Nederland wordt geboren, is de afgelopen jaren aanzienlijk gedaald. In 2018 werden er 169.000 kinderen geboren, tegen 184.000 in 2010.
Ook het gemiddelde kindertal per vrouw daalde in deze periode, meldde het Centraal Bureau voor de Statistiek maandag. Het lag in 2010 nog op 1,80 kinderen per vrouw, maar was in 2018 gedaald tot 1,59 kinderen per vrouw, het laagste aantal sinds 1997.
De verklaring voor deze daling van de vruchtbaarheid werd in eerste instantie gezocht in economische ontwikkelingen. Tijdens en vlak na een economische recessie worden er doorgaans minder kinderen geboren dan in tijden van hoogconjunctuur.
Studieduur
De Nederlandse economie bevond zich in 2018 echter alweer een aantal jaren in een gunstige positie, dus de economische conjunctuur kan de recente daling in de vruchtbaarheid niet verklaren. Het CBS ziet nu twee mogelijke verklaringen: het later verlaten van het onderwijs, ofwel de studieduur, en de flexibilisering van de arbeidsmarkt. Het totale effect van deze twee ontwikkelingen op de vruchtbaarheid is met 0,021 kinderen per vrouw echter vrij klein. Ook concentreert de afname van het aantal geboorten zich vrijwel geheel onder vrouwen jonger dan 33 jaar. Dit lijkt erop te duiden dat het hier voornamelijk om een uitsteleffect gaat.
Het CBS maakt hierbij wel een aantal kanttekeningen. Ten eerste is in dit onderzoek alleen de arbeidspositie van vrouwen bekeken, terwijl de gestegen onderwijsparticipatie en het toenemen van flexwerk van mannen ook gevolgen kan hebben voor de vruchtbaarheid. Ook is er geen rekening gehouden met de gevolgen voor de vruchtbaarheid van de stagnatie van de inkomens gedurende het afgelopen decennium, in zoverre deze stagnatie niet samenhing met de stijging van het aandeel studerenden en het aandeel flexwerkers.
Netwerk
Verder is bekend dat het krijgen van kinderen zich in een sociaal netwerk verder verspreidt. Hierdoor zou het uitstel van kinderen als gevolg van langer studeren of meer flexwerk ook de vruchtbaarheid van anderen in de sociale omgeving kunnen beïnvloeden.
De onderwijsparticipatie en de flexibilisering van de arbeidsmarkt kunnen volgens het CBS slechts een deel van de recente daling in de vruchtbaarheid kunnen verklaren. Dit lijkt erop te duiden dat ook andere factoren bij de verklaring betrokken moeten worden, zoals het gestegen opleidingsniveau van vrouwen, de afgenomen vastigheid in relaties, ontwikkelingen op de huizenmarkt en veranderingen in opvattingen ten opzichte van het krijgen van kinderen.
Daarnaast blijkt dat langer studeren en meer flexwerk vooral hebben geleid tot een afname van het aantal geboorten onder jongere vrouwen. De vraag is in hoeverre deze uitgestelde geboorten op latere leeftijd worden ingehaald.