Het is tijd...
„Vandaag staan we op het punt dat we de ergste loopings en de scherpste bochten van de achtbaan hebben gehad. Het aantal sterfgevallen en het aantal besmettingen neemt af. Het aantal ziekenhuis- en ic-opnames is stabiel laag of licht dalend. Voor nu! Voor het eerst in maanden hadden we een dag met nul sterfgevallen. Ik kan niet genoeg zeggen: dat hebben we samen gedaan. Dat hebben we samen bereikt!” Premier Mark Rutte in zijn persconferentie op woensdagavond 24 juni. Letterlijk geciteerd.
Het zou voorlopig de laatste crisisboodschap van de premier zijn. Het ergste crisisleed lijkt te zijn geleden. Het virus is, althans in ons land, een eind teruggedrongen. Dat hebben we met elkaar gedaan…
In al de crisistoespraken van de premier de laatste maanden kon het kennelijk niet één keer over zijn lippen komen om onze afhankelijkheid van onze Schepper te belijden. Het woord van de Heere Jezus: „Zonder Mij kunt gij niets doen” (Johannes 15:5) heeft Rutte, althans publiekelijk, niet willen beamen. Nog minder was er vanuit de regering een oproep tot boete en gebed. Welnu, als we de hoge God niet willen aanroepen in de nood, is er ook geen reden tot dank na uitredding. Dat is wel zo consequent. Nee, we hebben het samen bereikt. En voor het vervolg rekenen we opnieuw op onszelf en elkaar.
Het was op diezelfde woensdag dat ik stuitte op een oude predicatie. Uitgesproken op woensdag 28 maart 1753 door de dominee van Kralingen destijds, Theodorus van der Groe. Het was een dag met onweer in de lucht, letterlijk en geestelijk. Hij sprak over Psalm 119:126: „Het is tijd voor de Heere, dat Hij werke. Want zij hebben Uw wet verbroken!” Een ernstige biddagpreek. Over de verbreking van Gods wet in het land en over de noodzaak van het werk van de Heere. Niet zozeer van ons dus, maar van de Heere! Maar dat maakt ons mensen niet passief. Het slot van de preek geeft het aan. Enkele zinnen daaruit.
„(a) Als het tijd is voor de Heere om te werken, dan zal ’t tijd voor ons zijn om te geloven; om de Heere te laten werken; onszelf en alles geheel aan Hem over te geven; en alleen op Hem te vertrouwen.
(b) Als het voor de Heere tijd is om te werken, dan zal ’t voor ons tijd zijn om te bidden, om ernstig, ootmoedig, gelovig, vurig en aanhoudend te bidden. Om dagelijks, voor onszelf en de onzen, en voor land en kerk, in de bres te staan, dat Hij ons toch niet zal verderven, maar ons genadig zal helpen en verlossen.
(c) Als het voor de Heere tijd is om te werken, dan zal ’t voor ons tijd zijn om geduldig en gelovig op Hem te wachten. Wij moeten de Heere in Zijn werk geen paal noch perk voorschrijven, maar ons in stille ootmoed en gebogenheid voor Hem vernederen, opdat Hij Zijn eeuwige raad en welbehagen uitvoert.
(d) Als het tijd is voor de Heere dat Hij werke, dan zal het ook mede voor ons tijd zijn om te werken in Gods weg. Om alles te doen dat wij kunnen. Voor onszelf, voor onze families en huisgezinnen, voor alle anderen, en ook voor land en kerk, teneinde de gebroken wet des Heeren weer opgericht en hersteld zal worden.”