God alleen de eer
2 Korinthe 10:17
„Doch wie roemt, die roeme in de Heere.”
Wees er zeker van dat een ieder die van de Heere een talent of genadegave, een weldaad tot zijn geestelijke verkwikking, een genoegen tot geluk van zijn ziel of enige zegen ontvangt en niet alle eer aan God de Gever toeschrijft, beter niets daarvan had kunnen ontvangen. Want wie God vergeet Die hem alles gaf, berooft Hem van de lof en eer die Hij waardig is. Hij geeft zichzelf de eer of doet iets anders de lof toekomen die God alleen verdient. Zo kan iets wat een zegen had kunnen zijn door gepaste gehoorzaamheid en dank aan God, een vloek worden voor hem die er misbruik van maakt. Want „een ieder aan wie veel gegeven is, van die zal veel geëist worden” (Lukas 12:48).
Een dienstknecht, die zijn talent verbergt en ongeschonden teruggeeft aan zijn eigenaar, zal beschouwd worden als een slechte dienstknecht (Mattheüs 25:24-26). Wat zal God dan denken van de mens die zijn Meester berooft en het talent verdeelt? Hij gebruikt een deel ervan voor zichzelf en heeft toch de onbeschaamdheid om te zeggen: „Ik heb mijn talent beter gebruikt dan die mensen.” Het is immers goed met hem, hij heeft zijn Heere op tijd gegeven wat hij Hem schuldig was. Maar, als deze mens iets klaarmaakt tot nuttig gebruik, zorgt hij dat hijzelf het uitnemendste ervan krijgt, maar hij geeft God niet het beste deel.
Thomas Watson, predikant te Londen (”Uitleg van Psalm 137:3-6”, 1661)