Vernederd, gerechtvaardigd, getroost
Voor de hele theologie is het van beslissend belang: het onderscheid tussen wet en Evangelie. „De verhouding ligt naar alle kanten open voor misvatting”, waarschuwde ds. J. Harteman uit Hilversum woensdagavond.
De hervormde predikant sprak de eerste van drie kerkhistorische lezingen uit die jaarlijks worden belegd door het Hervormd-Gereformeerd Verenigingsverband (HGVV). Dr. P. Vermeer uit Epe zal 3 april spreken over het leven en werk van de kerkvader Augustinus (354-430). Een week later sluit de Lunterse predikant ds. M. Goudriaan de cyclus met een schets over Hugo Binning (circa 1627-1653).
In zijn lezing ging ds. Harteman in op de verhouding tussen wet en Evangelie in de theologie van Calvijn en Luther. Voor de beschrijving van de functie van de wet gebruikt de Geneefse reformator het beeld van een spiegel. „Die spiegel”, citeerde de predikant uit de ”Institutie”, „laat ons de vlekken van ons gelaat zien. Ons wordt immers in de wet als regel van de gerechtigheid gezegd wat Gods wil is. Wij houden ons daar niet aan. Wij zijn ook niet in staat te doen wat God vraagt. Zo functioneert de wet als een spiegel, we zien daarin onze onmacht, ongerechtigheid en vervloeking.”
Tegenover de wet preekte Calvijn het Evangelie, dat van leven spreekt. „De wet is gegeven om het verlangen naar Christus op te jagen. Zij is geen heilsweg, maar drijft ons in haar veroordelende kracht naakt en schuldig tot Christus.” Wordt bij de twintigste-eeuwse theoloog Karl Barth (1886-1968) de wet opgeslokt door het Evangelie, bij de zestiende-eeuwse reformator zijn beide in balans, zei ds. Harteman. „Calvijn betrekt wet en Evangelie direct op elkaar, beide zijn openbaring van God. Gods Woord is tegelijk prediking van wet en Evangelie. (…) Calvijn wil niet weten van een prediking die de wet isoleert van het Evangelie. De wet is er niet omwille van zichzelf, maar ter wille van het Evangelie.”
In dezelfde geest leerde ook zijn tijdgenoot Luther. „Luther heeft de Heere Jezus door middel van de Heilige Schrift leren kennen als zijn Heiland en niet als een nieuwe Mozes. Christus is onze gerechtigheid voor God, Hij alleen. Van hieruit zijn Luthers krachtige uitspraken over wet en Evangelie te verstaan.” Die uitspraken worden vooral gedaan in de bekende Galatenbrief, maar ook op talloze andere plaatsen in Luthers oeuvre. Met name door Galaten 3:24 liet Luther zich volgens ds. Harteman graag leiden: „Doch het ware gebruik der wet bestaat hierin, dat ik weet, dat ik door de wet gebracht word tot kennis der zonde, en dat ik vernederd word, om tot Christus te komen, en door het geloof gerechtvaardigd te worden.”
Ds. Harteman benadrukte dat zowel Calvijn als Luther wet en Evangelie nauw op elkaar betrekken. „Wet en Evangelie horen in Luthers prediking bij elkaar. Hij deed niet tekort aan de ernst van de zondekennis door de wet, maar wilde evenmin weten van een prediking los van het Evangelie. Dezelfde mens die door de prediking van de wet vernederd wordt, moet tegelijk door de prediking van het Evangelie vertroost worden. Luther schuift daar niets tussen.”
En in een gezond reformatorische prediking zal dat ook niet gebeuren, maakte ds. Harteman duidelijk. „Calvijn en Luther hebben met nadruk de veroordelende functie van de wet in hun prediking gehanteerd. Reformatorische prediking mag niet nalaten de wet in haar aanklagend karakter te preken. Zonder deze ontdekkende functie van de wet raakt het stuk van de ellende op de achtergrond.”
Tegelijk kan men ook aan de andere zijde afwijken van het reformatorische geluid, aldus ds. Harteman. „De prediking gaat dan helemaal op in de veroordelende functie van de wet. Het ontdekkend werk van de wet, met als vrucht de kennis van de zonde, wordt beschouwd als een voorbereidend werk van de wet op de genade. Eerst komt de wet de zondaar verbrijzelen, daarna is er pas plaats voor Christus en de genade. Het zwaartepunt ligt in de chronologisch van elkaar onderscheiden prediking van wet en Evangelie.”
Het Evangelie is gericht aan mensen midden in de schuld. „Mag u persoonlijk het ook weten dat aan u barmhartigheid is geschied?” vroeg de predikant. „Verzwijg uw zonde niet. Belijd oprecht al uw ongerechtigheden. De verloren zoon zegt: Vader, ik heb gezondigd tegen de Hemel, en voor u. En zijn vader, met innerlijke ontferming bewogen, viel hem om zijn hals, en kuste hem.”