„Observaties in zaak Dover verzwegen”
Het openbaar ministerie heeft in de zogenoemde tweede Dover-zaak informatie over uitgevoerde observaties achtergehouden. Ook blijkt uit een geheim onderzoek van de rijksrecherche naar het Landelijk Rechercheteam (LRT) dat er in de opsporing naar zware criminaliteit niet altijd is gewerkt volgens de daarvoor geldende Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden (BOB).
Dit schrijft een anonieme bron aan twee advocaten die verdachten in de tweede Dover-zaak bijstaan. De twee raadslieden, I. Weski en G. van der Hardt Aberson, hebben inmiddels ontdekt dat het genoemde rapport van de rijksrecherche daadwerkelijk bestaat. Maandag was er bij het hof een zitting voor het hoger beroep in deze Dover-zaak. De advocaten vroegen daar het OM en het hof om opheldering.
Na de zogenoemde IRT-affaire in de jaren negentig zou het achterhouden van opsporingshandelingen een ernstig vergrijp van het OM zijn. In die affaire bleek dat justitie zich van verboden opsporingsmethoden bediende. Een parlementaire enquêtecommissie onder leiding van het later overleden Tweede-Kamerlid Van Traa stelde een onderzoek in. Zijn commissie bracht de misstanden in opsporingsland in kaart en adviseerde hoe die in de toekomst voorkomen moesten worden.
Uiteindelijk werd de BOB-wet ingevoerd. Daarin is onder meer geregeld dat voor de inzet van zware opsporingsmiddelen schriftelijk toestemming moet worden gevraagd. Ook moeten rechters de gebruikte methoden van politie en justitie achteraf tijdens een proces kunnen controleren en beoordelen.
De rechtbank in Rotterdam veroordeelde de hoofdverdachte in de tweede Dover-zaak J. C., alias Sister P., tot drie jaar cel. Zij heeft volgens deze rechtbank aan het hoofd gestaan van een gewelddadige criminele organisatie die zich schuldig maakte aan omvangrijke mensensmokkel vanuit China via het Europese vasteland naar Groot-Brittannië. De bende van Sister P. was volgens het OM onder meer betrokken bij een mensensmokkeltransport, waarbij in juni 2000 in het Britse Dover 58 gestikte Chinezen in een laadcontainer van een vrachtauto werden gevonden.
De rechtbank achtte die beschuldiging voor J. C. niet bewezen, maar wel voor een andere medeverdachte. Hij zou ook een leidinggevende rol in haar organisatie hebben gehad en kreeg de hoogste celstraf, namelijk zes jaar. De anonieme bron, die vermoedelijk een goed zicht heeft gehad op het onderzoek naar de tweede Dover-zaak en het rijksrechercheonderzoek naar het LRT, schrijft in de brief aan Weski en Van der Hardt Aberson dat „er dingen gebeuren die het daglicht niet meer kunnen verdragen.”