Cultuur & boeken

Meekijken in de spreekkamer van een psychiater

Rond therapie hangt vaak een zweem van mysterie. Niet nodig, vindt psychiater Esther van Fenema. In haar nieuwe boek ”Waarom kan ik niet gewoon gelukkig zijn?” neemt ze lezers mee achter de deur van de spreekkamer.

16 June 2020 20:50Gewijzigd op 16 November 2020 19:35
Esther van Fenema: „Het vergt veel energie om in therapie te gaan, maar het levert je uiteindelijk veel op als je de confrontatie durft aan te gaan en bepaalde patronen gaat doorbreken.” beeld iStock
Esther van Fenema: „Het vergt veel energie om in therapie te gaan, maar het levert je uiteindelijk veel op als je de confrontatie durft aan te gaan en bepaalde patronen gaat doorbreken.” beeld iStock

Ton en Pien vormen een stel van middelbare leeftijd dat elkaar in de loop van de jaren is kwijtgeraakt in de hectiek van het gezinsleven.

Agnes heeft nooit geleerd om op tijd haar grenzen aan te geven. Door de frustratie die dit oplevert, ontstaan er telkens weer conflicten met de mensen in haar omgeving.

Wilma is een dame van bijna tachtig jaar die eenzaam en somber is. Ze heeft niet geleerd om haar gevoelens met anderen te delen. Het laatste hoofdstuk van haar leven, waarin ze moet omgaan met het verlies van haar man, wordt hierdoor een trieste worsteling.

Alle vier deze mensen zijn voorbeelden van patiënten die psychiater Esther van Fenema in haar praktijk heeft ontmoet. Ze hebben elk hun eigen hoofdstuk in het boek ”Waarom kan ik niet gewoon gelukkig zijn?” Van Fenema heeft bewust een aantal fictieve personages gecreëerd voor het boek. „Vanwege mijn beroepsgeheim kan ik uiteraard niet zomaar persoonlijke verhalen van patiënten gaan vertellen.”

De personages zijn dus een combinatie van verschillende mensen die ze heeft behandeld. Ze hebben over het algemeen geen ernstige psychiatrische aandoeningen waar een ander soort zorg voor nodig is, maar lopen door hun klachten wel het risico om in de problemen te komen, bijvoorbeeld op hun werk of bij het aangaan van relaties.

Elk hoofdstuk laat een stukje van de therapie zien. „Ik geef een inkijkje in mijn hoofd als psychiater tijdens de therapiesessies. Wat denk ik? Wat voel ik? Waarom reageer ik op een bepaald moment op een bepaalde manier?”

Non-verbaal

Van Fenema heeft een eigen praktijk en werkt in de ggz bij de crisisdienst. Daarvoor werkte ze ruim tien jaar als psychiater in het Leids Universitair Medisch Centrum. Ze schreef het boek ”Waarom kan ik niet gewoon gelukkig zijn?” om het werk van een psychiater meer inzichtelijk te maken en het taboe op therapie te verminderen. „Er hangt een zweem van mysterie om het werk dat wij doen. Mensen hebben vaak allerlei vooroordelen, durven niet om hulp te vragen of schamen zich voor het feit dat ze therapie nodig hebben. Ergens begrijp ik dat, maar die schaamte is nergens voor nodig. Het vergt veel moed en energie om in therapie te gaan, maar het levert je uiteindelijk veel op als je de confrontatie durft aan te gaan en bepaalde patronen gaat doorbreken.”

Elke therapie is anders, maar in het eerste gesprek wordt de basis gelegd. Volgens Van Fenema is het eerste contact met een patiënt altijd erg informatief, vooral de eerste seconden, omdat het contact dan nog non-verbaal is. „Je kunt dan goed voelen wat voor uitstraling iemand heeft, bijvoorbeeld opgeruimd of juist verdrietig. En ik leer hoeveel ruimte iemand durft in te nemen. Iemand die zonder te vragen een jas en een tas in je spreekkamer neerlegt, geeft een ander beeld dan iemand die huiverig is zijn jas uit te trekken en wacht tot jij daar toestemming voor geeft.”

Als psychiater is ze voortdurend bezig in te schatten met wat voor iemand ze te maken heeft. „Dat is belangrijk voor de manier waarop ik zelf communiceer. Je wilt een vertrouwensband creëren, en bij de een gaat dat anders dan bij de ander.

Sommige mensen kijken de kat uit de boom en zijn erg zenuwachtig. Dan moet ik het ijs breken en hen eerst op hun gemak stellen. Anderen proberen zelf de regie te nemen, zodat ze controle houden over de situatie. Dan probeer ik de verhoudingen direct scherp te stellen door bijvoorbeeld niet te reageren zoals ze verwachten. Daarmee haal ik hen uit hun comfortzone.”

Computerbestand

In het eerste gesprek probeert Van Fenema duidelijk te krijgen wat de hulpvraag is, met welk probleem iemand precies worstelt. Daarna kan de therapie echt van start gaan. In een serie gesprekken gaat ze samen met de patiënt op zoek naar de vraag waarom hij of zij het bijvoorbeeld lastig vindt om grenzen aan te geven, heel onzeker is of geen serieuze relatie durft aan te gaan. „Je gaat terug naar de ontstaansgeschiedenis van de klachten. Momenten waarop je merkt dat iemand blijkbaar belangrijke koppelingen maakt tussen situaties of personen zijn altijd belangrijk. Die koppelingen of associaties zijn vaak ook informatief; ze zeggen veel over waar en hoe de nare overtuiging die iemand over zichzelf heeft, is ontstaan.”

Ook herinneringen zijn belangrijk, omdat ze vertellen hoe iemand over zichzelf heeft leren denken. „Ik vergelijk het altijd een beetje met een slecht opgeslagen computerbestand”, legt de psychiater uit. „Sommige herinneringen zijn niet handig opgeslagen in je hoofd, waardoor je gaat denken: ik heb gefaald, of: ik ben niet de moeite waard. Vervolgens gaat iemand in zijn leven vaak langs diezelfde soort herinneringen bewijzen verzamelen, om te bevestigen dat hij inderdaad niet de moeite waard is. Als je onderzoekt waar die basisaanname is ontstaan, kun je daar vervolgens aan werken.”

Puppyreflex

Voor een hulpverlener is zorgvuldige timing belangrijk. Je moet iemand meekrijgen, maar er tegelijkertijd voor zorgen dat die persoon ook zelf aan het werk gaat. Dat kan lastig zijn, zo laat Van Fenema in haar boek zien bij het verhaal van patiënt Emma. Emma is net afgestudeerd en legt de lat extreem hoog. Ze zoekt steeds bewondering buiten zichzelf, maar kan niet genieten van haar prestaties. „De valkuil bij zo’n patiënt is dat je vanuit empathie gelijk wilt helpen en de ongemakkelijke situatie voor de ander uit de weg probeert te ruimen. Ik noem dat altijd de puppyreflex die onzekere mensen kunnen oproepen: zorg voor mij. Maar je moet daar juist niet in meegaan, want je wilt dat iemand een steviger zelfbeeld opbouwt en zijn zelfvertrouwen minder laat afhangen van input van de buitenwereld.”

Een andere valkuil: te veel emoties overnemen van een patiënt. „De chaos in haar hoofd was overweldigend en ik kreeg het gevoel dat ik in een orkaan was terechtgekomen en alle grip was verloren”, schrijft de psychiater in haar boek. „Ik realiseerde me dat dit waarschijnlijk het gevoel van de patiënt zelf was; dat is meestal zo wanneer je als therapeut merkt dat je je zonder duidelijke aanleiding plots heel anders voelt tijdens een gesprek.”

Cruciaal daarbij is te leren onderscheiden welke gevoelens van jou zijn en welke van iemand anders. Volgens Van Fenema is het daarom zo belangrijk dat psychiaters tijdens hun opleiding zelf ook in therapie gaan. „Je moet weten hoe je zelf in elkaar zit, anders kun je iemand anders niet helpen. Stel: ik voel irritatie bij het verhaal van een patiënt. Dan moet ik kunnen weten waar die irritatie bij mij vandaan komt en, heel belangrijk, dat loskoppelen van de antwoorden die ik aan hem of haar geef.”

Geluk

In het boek geeft ze speciale aandacht aan jongeren, omdat het haar opvalt dat veel jongeren van nu worstelen met hun zelfbeeld. Ze krijgen via sociale media continu een ideaalplaatje gepresenteerd en zijn opvallend gericht op de buitenwereld voor bevestiging. „Ook de ouders hebben vaak hoge verwachtingen. Als kind ben je bijna verplicht om succesvol te worden, zo hoor ik regelmatig in mijn praktijk. Het moet allemaal leuk, succesvol en bijzonder zijn. En als je misschien wat minder succesvol bent dan iedereen van je verwacht, kun je al snel het gevoel krijgen te falen, zeker als je daar sowieso al gevoelig voor bent.”

De psychiater pleit ervoor dat ouders hun kinderen leren om te gaan met tegenslagen. „Opvoeden is meer dan het weghouden van negatieve ervaringen. Weerbaarheid is belangrijk, daar mag best meer aandacht voor zijn. Bovendien is geluk niet iets waar je standaard recht op hebt. Trouwens: wie zegt dat je altijd gelukkig moet zijn? Het leven is niet altijd honderd procent, zeventig procent is ook prima.”

Worsteling

Als alles goed gaat, ontstaat er volgens Van Fenema tijdens de therapie een goede relatie tussen patiënt en therapeut. Maar soms werkt de therapie niet, dan is er geen klik of is iemand niet voldoende bereid om kritisch naar zichzelf te kijken.

In sommige gevallen heeft therapie zelfs het tegenovergestelde effect, omdat patiënten zich troosten met de gedachte dat ze zelf niets hoeven te doen, want ze zijn in therapie, dus dan komt het vanzelf wel goed. „Als het niet zo klikt, heb ik er weinig moeite mee om een patiënt eventueel naar een collega te verwijzen. Dat kan zo lopen”, zegt ze. „Ik vind het veel lastiger als ik iemand zie worstelen die niet verder komt. Therapie vraagt veel van je en voor sommige mensen is het lastig om op een kritische manier naar zichzelf te gaan kijken. Ze blijven de schuld bij anderen zoeken en vinden dat de mensen om hen heen maar moeten veranderen. Terwijl je alleen aan je eigen gedrag daadwerkelijk iets kunt doen. Als professional wil ik goede zorg verlenen en vind ik het lastig om patiënten los te laten. Maar soms kan het niet anders.”

De psychiater hoopt dat lezers zich herkennen in haar boek, en dat de verhalen een aanzet bieden voor mensen die worstelen met psychische problemen om hulp te zoeken. „Het zou mooi zijn als de drempel van de spreekkamer hiermee iets lager wordt gemaakt. Verandering begint altijd met een zekere mate van onvrede, lef en nieuwsgierigheid.”

”Waarom kan ik niet gewoon gelukkig zijn? Meekijken in de spreekkamer van de psychiater”, Esther van Fenema; uitg. Prometheus, Amsterdam; ISBN 9789044641424; 160 blz.; € 15,-

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer