Theologenblog: Bevrijdingsdag in omertijd
Vijfenzeventig jaar vrijheid vieren in coronatijd. Het is een uitdaging er vorm aan te geven. Dit jaar geen feesten en festivals. Wel hebben we voor het eerst de vlag een hele dag halfstok gehangen, om de prijs te herdenken die velen hebben betaald voor onze vrijheid. Maar hoe kunnen we de blijdschap en dankbaarheid over onze vrijheid vieren, als we afstand moeten houden en velen rouwen?
In de Joodse traditie is de grootste viering van de bevrijding – de exodus uit Egypte – verbonden met een zeven weken durende rouwperiode. Vijf mei valt midden in de zogeheten omertijd, die door rouw en onthouding gekenmerkt wordt. Vanaf het feest van Gods bevrijding op Pesach telt men vijftig dagen af tot aan Pinksteren. Dat tellen wordt letterlijk bevolen in de Bijbel (Leviticus 23:15,16). Het gebeurt ook letterlijk, dagelijks thuis en ’s avonds in de synagogediensten: dit is dag één, twee, drie enz. van de omertijd. In deze rouwperiode zijn er geen feesten en geen huwelijken, men gaat niet naar de kapper en veel mannen scheren zich niet.
Historisch is niet na te gaan waarom deze periode tussen Pasen en Pinksteren een rouwperiode geworden is; het is geen Bijbels voorschrift. Soms verklaart men dit als een Joodse overname van een oud heidens gebruik om in de maand mei niet te huwen. Dat bijgeloof speelt tot op vandaag in sommige streken van Europa nog een rol, getuige het Ierse gezegde ”Marry in May, rue the day”. In de Talmoed wordt gesuggereerd dat precies in deze periode op onverklaarbare wijze twaalfduizend discipelen van rabbi Aqiba, die leefde in de eerste en tweede eeuw, omkwamen (Yevamot 62b). Anderen wijzen er op dat in de voorjaarstijd de meeste Joden omgebracht werden tijdens de kruistochten. Telkens zocht men naar manieren om de zin van deze omertijd te actualiseren door deze te verbinden met gebeurtenissen die voor de eigen tijd relevant waren. Onlangs werd nog gepleit om in deze periode extra aandacht te geven aan het gedenken van de zes miljoen Joden die in de Tweede Wereldoorlog vermoord werden.
Al is de historische achtergrond onduidelijk, er is vooral een theologisch motief om de periode tussen Pasen en Pinksteren zo in te vullen. Op deze manier beleeft men de nauwe verbinding tussen de viering van de bevrijding uit Egypte en het volgende feest, waarop het Joodse volk denkt aan de wetgeving op de berg Sinaï, toen God zijn verbond met Israël sloot. Dat gebeurt op het Pinkster- of Wekenfeest, waarbij het nog steeds gebruikelijk is dat men de hele nacht door uit de Thora leert. Daar wordt naar toe geleefd en dat is de zin van het tellen. Onmiddellijk na de bevrijding leeft men elke dag toe naar de viering van het moment dat God zijn verbond sloot en liet zien hoe dat bevrijde leven moet worden ingevuld. Geen bevrijd leven, als er geen invulling komt door God zelf. Het rouwen in deze omertijd zal het besef wakker maken, dat Pesach vieren niet voldoende is, als dat bevrijde leven geen concrete gestalte krijgt in een leven naar Gods gebod.
Ook christenen leven tussen Pasen en Pinksteren. Niet voor niets gaf Jezus zijn leerlingen de opdracht na Pasen te wachten op de vervulling van wat Hij beloofd had. En als dat gebeurt, op het Pinksterfeest, zijn daar precies dezelfde tekenen als op de berg Sinaï: storm, wind en vuur. Niet voor niets werd de heilige Geest uitgestort op het Wekenfeest, op het moment dat het Joodse volk stilstond bij Gods openbaring op de berg Sinaï. Door de heilige Geest krijgt het nieuwe leven, geopenbaard met Pasen, een nieuwe richting. Bevrijding en vervulling, nieuw leven en de leiding daarin door God, ze horen bij elkaar. De periode tussen Pasen en Pinksteren, waarin sommigen dit jaar letterlijk de dagen tellen van hun quarantaine, doet uitzien naar die vervulling.
Michael Mulder is universitair docent Nieuwe Testament en Judaïca aan de Theologische Universiteit Apeldoorn. Hij schrijft dit artikel als lid van de gezamenlijke onderzoeksgroep BEST (Biblical Exegesis and Systematic Theology) van de Theologische Universiteiten in Apeldoorn en Kampen.