Themapreek 6: Cholera en overheidsmaatregelen
Het ingrijpen door een overheid bij een cholera-uitbraak is noodzakelijk. Doet de regering in 1867 dat op de juiste wijze? Ds. J. A. P. Ris Lamberts uit Heeg vindt van niet.
De predikantenloopbaan van Jan Adriaan Pieter Ris Lamberts (1825-1897) is merkwaardig. Hij begint in 1852 als een moderne dominee op Texel, maar het komt tot een ommekeer. Brengt hij eerst een prediking die alleen de nadruk legt op Christus als mens en als voorbeeld, later verkondigt hij het Woord van God overeenkomstig de gereformeerde belijdenis en op bevindelijke wijze. Het levert hem meerdere beroepen op van rechtzinnige gemeenten, onder andere die te Heeg, waar hij in 1866 komt.
Daar publiceert Ris Lamberts een preek onder de titel ”De pest in Israël: een woord des tijds, Neêrlands overheid en volk ter overweging aangeboden”. Het woord ”pest” heeft hier eigenlijk een dubbele lading. Het slaat namelijk zowel op een ernstige ziekte onder het vee alsook op de cholera, een dodelijke kwaal onder de mensen met als symptomen misselijkheid, overgeven, waterige diarree en uitdroging.
Volkstelling
Ris Lamberts’ tekst is 2 Samuël 24:10-18, over de volkstelling van David en de uitbraak van de pest. Vooral de toepassing die de predikant naar overheid en inwoners maakt, is treffend. Wat het Nederlandse volk betreft: hij verwijt het dat het zich schuldig maakt aan een „versmading van de enige Rotssteen des heils”, verder „aan hoogmoed en aan lichtzinnigheid.”
Dat zijn geen onbekende geluiden, maar de woorden over de rol van de overheid zijn dat wel. Zo vraagt Ris Lamberts zich af: „Heeft de overheid die werken [namelijk de uitbraak van zowel de veepest als de cholera] aan de Heere toegeschreven, of aan een bloot toeval?” O, zeker, hij wil het graag erkennen, „er is van alles gedaan.” Want worden er geen „grenzen getrokken, verordeningen voorgeschreven”, alsook „reinigingen en wassingen?” En dat niet alleen; allerlei geleerden zijn opgeroepen om raad te verschaffen. Toch, het is een teleurstelling: „Allen moeten bekennen: wij weten niets!”
Maatregelen zijn getroffen, maar, zo vervolgt Ris Lamberts, „heeft men in het openbaar wel erkend: ’t Is van de Heere geschied?” Belijdt de overheid ook: „Het is om onze zonde, het is om de zonde van het volk?” Iedereen moet daarop zelf antwoorden.
Gerechtigheid
Het is 1867. Twintigduizend mensen zijn al aan de cholera gestorven. En de sterfte onder de runderen, zal die de honderdduizend niet te boven gaan? Alleen de Heere weet het, aldus de dominee van Heeg. En hij voegt er als een kort gebed aan toe: „Leer Gij door Uw gerichten Uw mensenkinderen gerechtigheid! Leer Gij het aan overheid en volk. Leer Gij het ons allen, Heere…”
Ris Lamberts wijst hiermee al op het grote belang van het gebed bij de cholera. Hij vervolgt: „De Heere wendt zich tot het gebed van degenen die geheel ontbloot zijn van eigen wijsheid en eigen kracht en eigen licht.” Alleen Hij kan dat doen. „God, Die de hovaardigen wederstaat, maar de nederigen genade geeft.” (1 Petrus 5:5).
Kerkhistoricus dr. Henk Florijn belicht deze weken op de kerkpagina steeds een themapreek uit het verleden. Deel 6.