Column: Wangezag
Toen ik als afdelingsleider werkzaam was op een middelbare school, meldde zich eens een schuldbewust jochie aan mijn bureau: „Ik ben eruit gestuurd, meneer.”
„Jij eruit gestuurd? Door wie? Waarom?” vroeg ik, een beetje streng.
„Ja, bij (…). Mijn vriendje zit voor mij in de klas en hij moest op het bord een som uitrekenen. Toen zag ik zijn lege stoel en opeens ook mijn blokfluit. Die had ik op mijn bank gelegd, want vandaag hebben we ook muziek. En toen pakte ik die en ik deed mijn tenen onder z’n stoel en die ging omhoog toen ik op mijn blokfluit speelde. Maar toen werd mevrouw heel boos, en moest ik me bij u melden.”
Een stoelenbezweerder dus. Fenomenaal, wat een creativiteit! Maar ja, dat kun je zo’n ventje op dat moment niet vertellen. Maar straf van mij of van de docent? Leek me niet terecht. Om kort te gaan: de kwestie werd tot tevredenheid van beide betrokkenen opgelost.
Kinderen lijken soms bewust het gezag van een opvoeder of docent te willen ondermijnen. Dat gevoel is van alle tijden, zeker bij hen die de situatie niet goed meester zijn. Maar klopt dat wel? Of speelt er wat anders mee? Proberen ze misschien al dan niet bewust uit hoe deugdelijk ‘het gezag’ is?
Een manier waarop je als ouder of docent –of als overheid– zelf je gezag en geloofwaardigheid effectief ondermijnt, is willekeur. Dat je denkt naar believen regels te kunnen stellen en weer veranderen. Of dat je met terugwerkende kracht op een gestelde regel terugkomt: „Nee, het moet toch anders. Je zit dus fout en wordt daarop afgerekend.” Of door onduidelijkheid in regels, door slappe handhaving ervan, of doordat je denkt dat het gebruik van de knoet wel helpt om ‘stoelenbezweerders’ eronder te houden.
Zoiets veroorzaakt onzekerheid bij betrokkenen, of het nu kinderen, burgers of boeren zijn. Bij goedwillenden leidt dat tot angst, zorg, boosheid. Of ze duiken zoveel mogelijk onder de radar. Hun houvast of bestaanszekerheid worden er immers door bedreigd. Anderzijds speelt het brutalen en schreeuwers in de kaart, waardoor de veiligheid binnen het gezin of de klas, in de publieke ruimte of van het bedrijf in de knel komt. In plaats dat het gezag bescherming biedt, wordt het zo zélf een probleem. Dat is dan geen gezag meer, maar ”wangezag”.
Een treffend voorbeeld van dergelijk wangezag levert het beleid van de Europese Unie op het terrein van de landbouw. Volgens EU-regels mag per jaar per hectare maximaal 170 kilo stikstof uit dierlijke mest uitgereden worden. Stikstof, nodig voor de groei van de gewassen en voor ons voedsel. Op zich een prima maatregel, want die voorkomt dat door overbemesting stikstof uitspoelt naar het grondwater.
Rotsachtig terrein, waar maar eens per jaar gras gemaaid kan worden, vraagt echter een andere bemesting dan een vruchtbare rivierdelta, zoals Nederland; die kan met goede bemesting jaarlijks drie keer gras opleveren, zonder schadelijke uitspoeling. Daarom mag in dergelijke streken 230 kilo stikstof per hectare uitgereden worden. De bodemgesteldheid is dus bepalend.
Logisch, denk je dan. Maar… die extra kilo’s mogen alleen gebruikt worden als de Europese Commissie ”derogatie” verleent (toestemming geeft om van de basisnorm af te wijken). Tegenwoordig moet Nederland die elk jaar opnieuw aanvragen. Dat is willekeur, want de bodemgesteldheid verandert niet zomaar. En je verwacht dan toch op z’n minst dat daar vóór het voorjaar duidelijkheid over is. Niet dus, die is er nog steeds niet.
De boeren trekken ondertussen hun eigen plan. De natuur laat zich niet binden door de EU-bureaucratie, de mest is inmiddels uitgereden. Komt er in 2020 nog derogatie? In elk geval dan als mosterd na de maaltijd. Wat een onzekerheid! Nog versterkt doordat allerlei financiële regelingen als een wurgkoord rond boerenbedrijven hangen of hen als een knoet bedreigen.
Creatieve ‘stoelenbezweerders’ verdienen meer ruimte en waardering van ‘het gezag’ en de Nederlandse overheid moet haar innovatieve boeren beter beschermen tegen het wangezag van de EU.
De auteur is lid van de SGP-Tweede Kamerfractie.