De aanhoudende klacht van de bidder
De diepste nood in de individuele klaagpsalmen is de afwezigheid van God. Uiteindelijk gaat het de psalmist niet om aanvaarding van het lijden, maar om één ding: de hernieuwde genadige toewending van God. Dr. Christiane de Vos-Wilkens promoveerde donderdag in Groningen op de zogeheten individuele klaagpsalmen, waaronder de psalmen 38, 56 en 88.
Nadat haar man twee jaar geleden de doctorstitel kreeg op grond van een studie over de landsgrenzen van Israël, mag zij sinds donderdag deze titel dragen. Christiane de Vos (1963) studeerde theologie op vijf plaatsen in Duitsland, was een tijdlang docent oude testament aan de Universiteit van Hamburg, woonde vervolgens met haar echtgenoot in Culemborg, werkte zes jaar als luthers predikante en is sinds kort woonachtig in Münster.
In haar proefschrift ”Klage als Gotteslob aus der Tiefe” (in eigen beheer uitgegeven) onderzocht ze het verloop van de verhouding tussen mens en God in de individuele klaagpsalmen. Deze psalmen vormen volgens de promovenda de grootste tekstgroep binnen het boek der Psalmen. „In totaal ga ik van 39 psalmen uit, en als je dan nog de collectieve klaagpsalmen, zoals Psalm 44, erbij optelt, kun je niet van klacht als een uitzondering binnen het bijbelboek spreken.”
De getroffen mens in de onderzochte klaagpsalmen beschrijft zijn nood als een leven aan de grens van de dood, als een leven in angst, benauwenis, met gebrek aan levensnoodzakelijke dingen. Het is een leven bedreigd door duisternis, water en wind, gevangenschap, eenzaamheid en een voortijdig sterven. „Alle nood beleeft de mens als een gevolg van Gods afwezigheid. God laat de nood toe, en daarom is de klacht over de nood uiteindelijk een klacht tegen God. Als je de teksten zelf doorleest, zie je dat er over vele onderwerpen wordt geklaagd, ook veel over derden die de bidder het leven zuur maken. Maar ook de klacht over derden is theologisch gezien uiteindelijk een klacht tegen God, omdat in de ogen van de getroffen mens deze bedreiging door derden alleen mogelijk is door Gods afwezigheid.”
De bidder maakt door zijn bidden duidelijk dat hij van God een reactie verwacht. „Alleen God kan hem redden. De bidder zet in het gebed twee verschillende ervaringen met God tegenover elkaar: aan de ene kant staat de herinnering aan en de hoop op God Die zich genadig toewendt, aan de andere kant de actuele ervaring van God Die zich heeft afgekeerd. Er is dus sprake van elkaar tegensprekende godsbeelden.”
In vele individuele klaagpsalmen spreekt de mens opvallend open zijn gevoelens van opstand, wraakfantasieën en woede uit. Die betreft twee „partijen”: medemensen en God zelf, waarbij de wraakgevoelens alleen andere mensen betreffen. „Wat deze andere mensen betreft, neemt de bidder geen blad voor de mond. In zijn wensen om vergelding kan hij onvoorstelbaar ver gaan, zoals in Psalm 109; maar de uitvoering laat hij volledig aan God over. Opstandig is de mens soms ook tegen God: al die vragen die met „Waarom” en „Waartoe” beginnen, zijn te lezen als verwijt, als aanklacht: Wat is de zin daarvan, wat moet dat, wat is Uw bedoeling?”
Wat de promovenda is opgevallen, is de passiviteit van de bidder. „Alles moet van God komen. Ook tegenover de tegenstanders kan de krachteloze mens niets doen.”
Juist omdat God zo ver weg is, kunnen de tegenstanders zo veel invloed uitoefenen. Kenmerkend is de enorme hoeveelheid beelden waarmee de ’klager’ zijn toestand beschrijft. „Door de hoeveelheid uitdrukkingen wordt benadrukt hoe massief de bedreiging en dus ook de noodzaak van Gods ingrijpen is. Dezelfde functie hebben ook de tijdaanduidingen: zo onophoudelijk als de nood de bidder bedreigt, zo onophoudelijk klaagt hij voor God.”
Bij de bidder speelt niet de vraag naar het waarom van het lijden, noch het thema van de zonde. „De bidder spreekt openlijk over zijn fouten, maar brengt deze -op enkele uitzonderingen na- niet in verband met een mogelijke oorzaak van de nood en nooit met een eventuele genoegdoening. Het gebrek aan Gods toewending is de kern van alle nood. Daarbij vraagt de klagende niet naar de achtergrond of de oorzaak van de afwending, maar hij klaagt over Gods houding. Vanuit deze ervaring van Gods veraf zijn maakt de bidder voortdurend aanspraak op zijn relatie met God. Op deze wijze appelleert hij aan Gods verantwoordelijkheid voor hem. Terwijl de mens zijn nood ervaart als afwezigheid van God, hoopt hij door Gods nabijheid op bescherming, veiligheid, hulp, redding en vernieuwing van zijn bedreigde leven. De bidder twijfelt er niet over of God hem wel kán helpen; dat is zeker. De vraag is alleen of God hem helpt en of de redding wel op tijd komt.”
Dr. De Vos constateert verder dat God in de klaagpsalmen steeds in de eerste persoon wordt aangesproken. De bidder spreekt God aan als míjn God. In de lofpsalmen domineren de algemene uitspraken, waarin vaker óver God dan tót Hem gesproken wordt. Terwijl de bidder in zijn nood sociaal geïsoleerd en alleen is, is hij in de lofgedeelten in de gemeenschap geïntegreerd. Toch blijft de lof het doel van de bidder. „Lof is bij uitstek het kenmerk van het leven. Alleen doden kunnen God niet meer loven, zo lezen we in Psalm 88:12. Daarom is de terugkeer, weg van de nabijheid van de dood en terug naar de lof van God, voor de mens levensnoodzakelijk. Met zijn klaaggebed onderhoudt de biddende mens zijn relatie met God. Met zijn onophoudelijke klacht vecht de mens om de hernieuwde toewending van God, opdat hij weer kan loven en daardoor leven. Zolang de mens nog bidt, ook al klaagt hij, is hij nog niet dood. Daarom is de klacht een lof van God, zij het vanuit de diepte van de nood.”
Vanuit haar opvoeding leerde dr. De Vos dat we God alles mogen zeggen wat we denken en voelen, maar „geen woede en aanklacht tegen God mogen uiten.” „Job en de klaagpsalmen deden mij ontdekken dat het mogelijk is om tegenover God te klagen. Zonder deze mogelijkheid zou voor velen in deze tijd de enige uitweg het atheïsme zijn. In de klaagpsalmen is God heel persoonlijk, Iemand met wie je open en direct kunt praten. Ook al verwacht de bidder alles van God en ziet hij zichzelf als volledig passief, toch spreekt er uiteindelijk een behoorlijk zelfvertrouwen uit deze psalmen.”