Armenzorg in Amsterdam
Van de Schotse predikant Thomas Chalmers is de uitdrukking ”Help de armen zichzelf te helpen”. Het werd ook een motto voor het genootschap Liefdadigheid naar Vermogen, „door en voor Amsterdamse burgers”.
In een imposant boekwerk is de geschiedenis van het genootschap vastgelegd. De naam Louis Blankenberg is er nauw mee verbonden. Voordat de auteurs aan het genootschap zelf aandacht geven, komt de achtergrond aan de orde, te weten het godsdienstig Amsterdam van de tweede helft van de negentiende eeuw. Aan de predikanten Elisa Laurillard en Herman Hugenholtz werd bij de oprichting van Liefdadigheid naar Vermogen (LNV) om advies gevraagd.
De gebroeders Reinhard en Herman Hugenholtz, twee „moderne” –lees: vrijzinnige– predikanten, hadden in 1877 met zestig lidmaten, onder wie Louis Blankenberg, de Hervormde Kerk verlaten in de strijd met „de orthodoxe stroming van Abraham Kuyper.” De schrijvers zeggen: „Links-moderne predikanten als de gebroeders Hugenholtz waren even onverzoenlijk als rechts-orthodoxen als Kuyper.” Ze sloten zich niet aan bij bijvoorbeeld de Remonstrantse Broederschap maar gingen de Vrije Gemeente vormen. Doop en avondmaal vond men „ouderwets.”
Louis Blankenberg schreef, dertig jaar na zijn vertrek uit de kerk, aan een nicht dat godsdienst dienstbaar gemaakt is aan „de afstomping van het verstand.” „Daarom HAAT ik al wat kerk is en ben ik zo geprononceerd mogelijk tégen al wat daarnaar zweemt.” Nog een citaat: „Wij, jongeren, waren met hart en ziel deelgenoten in den strijd tegen het clericalisme.” Blankenberg was ooit in Moskou ontvangen door Leo Tolstoj, „dien edelen humanist”, die door „de zogenaamd heiligen synode” was vervloekt en verbannen. In huize Blankenberg hing een reproductie van het schilderij ”Tolstoj op blote voeten”, een protest tegen diens excommunicatie uit de Russisch-Orthodoxe Kerk.
In de Vrije Gemeente stond men „algemene mensenliefde” voor. Armenzorg die mensen die niet tot de eigen gemeenschap behoorden uitsloot, was in strijd met het optreden van de barmhartige Samaritaan. Men stond „grootere verplichtingen” voor dan de kerk, niet alleen voor de (eigen) armen maar ook voor de verpauperden, de paria’s, die niet leefden maar geleefd werden binnen „een kweekschool voor verwaarlozing of vernietiging van alle deugden.” Men wilde mensen „wiens karakter verloren ging” helpen „om hun gezin eerlijk en eenvoudig te onderhouden.”
Hulpverlening
Op 1 januari 1871 werd door de gebroeders Louis en Willem Blankenberg en hun zuster Jet, samen met een vriend, Pieter Verhoeve Kars (17 jaar), het genootschap Liefdadigheid naar Vermogen opgericht. Doelstelling: hulpverlening aan behoeftigen „door een of meerdere leden daartoe aangewezen.” Curieuselijk wordt later vermeld dat gemiddeld zegge één gulden per week per gezin werd uitgekeerd. Maar „hiernevens” ook –zoals eerder vermeld– hulp aan hen die, „door welke omstandigheden ook, reeds tot onvermogen gekomen zijn.” Derhalve stond men kritisch ten opzichte van Darwin en diens evolutietheorie, waarbij het sterke op natuurlijke wijze overleeft: „Wat zichzelf niet staande kan houden, heeft volgens de wetten van de natuur, geen recht van bestaan. Behoeven wij u te zeggen, dat onze meening lijnrecht daarmee in strijd is? Ware dit niet zoo, dan deden wij beter nog heden de bijl er bij neer te leggen, maar juist onze innige overtuiging van het onware en onwaardige der bovenstaande stelling doet ons, niettegenstaande vele teleurstellingen, volhouden.”
Jodenvervolging
In 1880 waren de doelstellingen al uitgebreid, met bijvoorbeeld hulp aan arbeidsongeschikten, bevordering van onderwijs aan kinderen uit arme gezinnen, hulp bij „buitengewone rampen”, het oprichten van instellingen ter voorkoming van armoede en het bevorderen van samenwerking tussen „burgerlijke, kerkelijke en bijzondere instellingen van liefdadigheid.” Zo ontvouwt zich een breed palet van activiteiten, dat, geïllustreerd met tal van foto’s, breedvoerig wordt beschreven, met onder andere speciale aandacht voor de huisbezoekers maar ook de huisbezoeksters, de opkomst van kinderbescherming, krotopruiming, bestrijding van alcoholisme, bevordering van stedelijke samenwerking. De Jodenvervolging trof in de Tweede Wereldoorlog ook LNV: „Joodse huisbezoekers verjaagd en vermoord.” En over de geldinzameling, „altijd weer”: „Geeft, burgerlui, geeft allen wat! En geeft wat veel, gij rijken!”
Vermeldenswaard is dat in 1874 prins Hendrik van Oranje-Nassau, de jongere broer van koning Willem III, beschermheer werd. Van de zijde van LNV had men op zijn vraag „Wenscht Gij mijn geld of mijn zedelijken steun” geantwoord dat men zijn morele steun wenste. Zijn steun was van korte duur, hjj overleed al in 1979. Leden van het Koninklijk Huis schonken giften aan LNV, vanaf 1881 waren de burgemeesters van Amsterdam erevoorzitter.
Blankenberg kreeg na een eerste koninklijke onderscheiding de onderscheiding van commandeur, vanwege zijn verdiensten voor de herziene Armenwet, die op 27 april 1912 in het Staatsblad was verschenen.
Het zal duidelijk zijn dat, gegeven het antiklerikalisme bij de oprichters, de kerkelijke orthodoxie spaarzaam in beeld komt en dan nog voornamelijk in haar controverse met de „modernen.” Daarom treft de naam van Kohlbrugge in het vele namen tellende naamregister en wel onder een paragraaf ”Het armenzorgstelsel van Elberfeld”. In reactie op een harde lijn van Edward Denison (1840-1870) jegens „het hardnekkig pauperisme” in het Engelse „berucht armoedige” East End, verscheen in 1872 een kritisch artikel in De Gids van de econoom en bankier Nicolaas Gerard Pierson. Die vroeg aandacht voor „het Elberfelder stelsel.”
In Elberfeld functioneerde sinds 1788 een districtenstelsel met onbezoldigde huisbezoekers. Men organiseerde werkplaatsen, vakscholing, gratis medische zorg, verzorging bij zwangerschap en bevalling, en onderwijs. Hierbij speelde Daniel von der Heydt (1802-1874) een belangrijke rol. Hij behoorde tot de Nederlands-gereformeerde gemeente met Herman Friedrich Kohlbrugge (1803-1875) als voorganger. Een commissie onder leiding van Von der Heydt, die ook politicus was in Elberfeld, bewerkstelligde in 1852 in de gemeenteraad de Neue Armenordnung für die Gemeinde Elberfeld, waarin elke buurt onder de hoede stond van een huisbezoeker (150 in totaal), elk ter begeleiding van maximaal 4 gezinnen.
”Van mens tot mens” werd het motto. Pierson, later minister van Financiën en minister-president in „het kabinet van de sociale rechtvaardigheid”, prees de kleinschalige en individueel gerichte werkwijze.
In 1892 voerde LNV het Elberfeldse stelsel in. Hoewel Kohlbrugge hier verder niet wordt genoemd en niet nader genoemde „kerken onderling” het over dit stelsel niet eens werden, is het dunkt me historisch gezien van belang om naar voren te halen dat dit stelsel, dat breed ingang heeft gevonden, geïnitieerd is door een lid van Kohlbrugges gemeente. Om een hier en daar eerder neergezet negatief beeld van Elberfeld bij te stellen.
Barmhartige Samaritaan
Dit lijvige, enkele kilo’s wegende boekwerk bevat een schat aan informatie over armenzorg, die zijn oorsprong vindt in een kerkelijke strijd tussen modernisme en orthodoxie. Daarbij richtten de „modernen” zich meer dan de „orthodoxen” op hen die niet tot de kerkelijke gemeenschap behoorden, ook tot de paria’s in de samenleving. De visie van deze „modernen” heeft breed doorgewerkt, met helaas aanvankelijk hevig antiklerikalisme als achtergrond.
De kerkelijke armenzorg van eind negentiende eeuw (de bedéling) was echter ook weinig verheffend. De Schrift leert dat voor de kerk, als het gaat om hulpverlening, weliswaar allereerst „de huisgenoten des geloofs” in beeld behoren te zijn maar dat dat niet in mindering komt op „alle mensen” (Gal. 6:10). De barmhartige Samaritaan! Maar dan ook niet alleen inzake hun materiële welzijn maar ook ten aanzien van hun geestelijk welzijn.
Liefdadigheid naar Vermogen. Door en voor Amsterdamse burgers 1871-1941, Maarten van der Linde en Ties Limperg; uitg. Verloren; 456 blz.; € 35,-