„HEERE, Gij zijt rechtvaardig, en elkeen Uwer oordelen is recht.”

Een overtuigde zondaar verheerlijkt God in Zijn deugden, vooral daarom dat God hem zo lang gedragen en gespaard en hem niet allang in de hel geworpen heeft.  Hij krijgt dan te zien dat hij dat waard was. Hij ver­heerlijkt God in Zijn rechtvaardigheid, al wilde God hem nu nog verstoten. Hij zegt op al de vloeken van de wet met al het volk ”Amen” en met David: „Gij Heere zijt rechtvaardig, en elkeen van Uw oordelen is recht.”

Maar wij zeiden, dat doet Gods volk ook in zijn verootmoediging. Nooit brengen zij zuiverder eer toe dan in de vernederingen; inzonderheid als ze met tedere liefde Gods, gelovig en evangelisch gesteld zijn. Hoe laag buigt de ziel voor de Heere! Welke diepe indrukken Gods liggen op haar geest! O, hoe valt de hoogheid Gods op de ziel! Zij beziet de hoogste ma­jesteit Gods waartegen zij gezondigd heeft. O, dat komen kruipen voor de troon: haar zonden wil zij niet verbergen, maar zichzelf zou zij, indien het mogelijk was, van schaamte wel verstoppen voor God, niet om ongelovig van God weg te vluchten, neen, maar uit heilige eerbied, schaamte en vernedering! Zij roept met Jesaja 6:5: „Wee mij, ik verga, omdat ik een man van onreine lippen ben_.”_Ja, dan verheerlijkt zij God, in Zijn hoogheid, heiligheid, rechtvaardigheid, majesteit en andere volmaaktheden.

Johannes Groenewegen,
predikant te Werkendam

(”Verzameling van veertien preken”, 1766)