Ze hadden mijn opa en oma kunnen zijn
Klimaatstakingen, brexit, de verkiezing van ”OK boomer” tot woord van 2019. De jeugd stond het afgelopen jaar regelmatig lijnrecht tegenover de oude garde. Oorzaak: de generatiekloof. Hoe zichtbaar is dat ravijn in de beslotenheid van een huishouden?
Mijn ouders zijn 42 en 48 jaar ouder dan ik. Zij kwamen ter wereld in een land dat opkrabbelde na de Tweede Wereldoorlog, ik zag het levenslicht in de tijd van floppydisks.
Hoewel pap en mam technisch gezien mijn opa en oma konden zijn, voelde ik als kind geen generatiekloof. Niet vreemd. Een dreumes leeft per definitie in een totaal andere wereld dan zijn ouders. Dat een peuter in tegenstelling tot zijn vader niet snapt hoe een decoupeerzaag werkt, vindt hij niet vreemd. Opgroeiende kinderen stuiten namelijk voortdurend op nieuwigheden.
Op een zeker moment ben je volwassen en haak je voorzichtig aan bij het denkniveau van je opvoeders. Pas dan word je je bewust van grote verschillen. Dat hoeven niet allemaal symptomen van een generatiekloof te zijn. Dat mijn ouders haast iedere dag iemand uit de familieberichten in de krant kennen, komt puur doordat zij samen al een kleine eeuw langer de tijd hebben gehad om te netwerken.
Een ander punt dat weinig met generaties te maken heeft: mijn vader zet de thermostaat het liefst vijf graden hoger dan mij lief is. Logisch; mijn lijf is stukken jonger en ik ben ook net wat beweeglijker dan hij. Over vijftig jaar zal ik misschien ook verlangen naar een subtropisch klimaat. Maar dat ik bij die oververhitte verwarming aan het milieu denk, is misschien wel een generatiedingetje. En zo zijn er de laatste jaren tal van generatieverschillen boven komen drijven.
Op culinair vlak, bijvoorbeeld. Mijn ouders smullen van gekookte aardappels. Ze proeven zelfs verschil tussen het ene ras piepers en een ander. Voor mij zijn ze allemaal even droog en smakeloos. „Je moet ze ook met jus eten”, is het goedbedoelde advies. Meelballen drenken in gesmolten verzadigde vetten, zodat je ze nog enigszins naar binnen kunt laten glijden? Nee bedankt. Naar mijn weten zijn aardappels bedoeld om te bakken, gekruid in de oven te stoppen of te frituren.
Taal is ook zo’n gebied waarin we niet meer helemaal op één lijn zitten. Toen ik voor het eerst in een ouderwetsig boek het woord directoire tegenkwam, vroeg ik in al mijn onschuld wat dat was. Verbijstering bij mijn ouders, want „hoe kun je dat nou niet weten?” Het chic uitziende woord bleek de benaming voor een onderbroek. Zestig jaar geleden was het een uiterst gangbare term. En in de hoofden van mijn ouders dus ook nog.
Ander voorbeeld. Ooit stond er een verhaal over pesten van mijn hand in de krant. Toen we het over de thematiek hadden, vertelde mijn moeder dat ze vroeger echt „op haar falie kreeg” als ze het woord pesten gebruikte. De dreiging van die ziekte was in haar jeugd veel reëler dan nu.
De taal van toen roept bij mij soms vragen op. Maar dat valt in het niet bij de totale ontreddering die „al die digitale dingen” veroorzaken bij mijn ouders. Alhoewel, ze zijn ook weer niet volslagen digibeet. Mijn moeder heeft een smartphone waar ze bepaalde handelingen mee kan doen. Mijn vader kan enigszins met een laptop overweg.
Echter, vooral mijn moeder vindt alles met een beeldscherm verdacht. Ze denkt dat je overal in de val wordt gelokt. Dat er achter besturingssystemen een logica schuilgaat, lijkt ze niet te snappen. Voor mij is het geen vraag op welk icoontje je één keer moet klikken, en op welk dubbel. Voor haar wel. En dat een webbrowser meerdere tabbladen heeft die je apart van elkaar kunt openen en sluiten, zal ook nooit beklijven. Dus klinkt regelmatig de noodkreet: „Chris, kun je even helpen?” De specificering „met de computer” blijft inmiddels achterwege. Dat spreekt voor zich.
De wereld is in een aantal decennia een dorp geworden. Fysieke afstanden doen er steeds minder toe. Voor velen is het belangrijker wat er in Los Angeles gebeurt dan in de eigen straat. Dat het wereldbeeld binnen twee generaties zo is veranderd, bemerk ik ook in ons gezin. Kijk zelf maar, op de volgende pagina’s.
Over roomse ringen en Zeeuwse klederdracht
Vrijdagochtend. Moeder Klaasse zit met een haakwerkje op de bank. Vader zetelt op een stoel tegenover haar. Op de salontafel die tussen hen in staat, dampen vijf kopjes koffie. Chris, zijn broer en diens vriendin zijn ook thuis. Het jeugdige drietal stommelt na de lokroep van hun moeder de trap af en komt de keuken binnen.
Chris: Het is fris.
Moeder: Het is koud, hè. Helemaal voor jullie om te fietsen.
Broer: Ja, nou.
Chris: Gaan jullie fietsen? Waarheen?
Vriendin: Het gemeentehuis. We gaan vandaag in ondertrouw.
Chris: Kan dat tegenwoordig niet digitaal?
Vriendin: Ja, eigenlijk wel. Maar wij vinden de ouderwetse manier wel leuk.
Chris: Waar is zo’n ondertrouw eigenlijk goed voor?
Vader: Dan maak je openbaar dat je gaat trouwen. Mensen zouden er eventueel bezwaar tegen kunnen aantekenen.
Moeder: Ik ben benieuwd hoe ze dat tegenwoordig doen, dat publiceren van je voornemen om te trouwen. Zou dat gewoon digitaal gaan? Wie in de wereld gaat dat dan checken?
Broer: Ik niet, in ieder geval.
Moeder: Papa en ik hadden het er gisteren nog over: toen wij in ondertrouw gingen, waren ze in Emmeloord een heel nieuw stadhuis aan het bouwen. Daarom hadden ze tijdelijk zo’n keet ingericht, zo’n houten…
Vader: Waar de bouwvakkers hun behoefte in doen, zeg maar.
Moeder: En aan de buitenkant van dat ding was een soort kastje gespijkerd met een glazen voorkant. Daar werd dus dat papier achter gehangen waar de namen op stonden van de mensen die wilden trouwen.
Chris: En toch is het goedgekomen met jullie huwelijk.
Tijd voor een eerste slok koffie.
Vader: Ondertrouw is een jaar geldig, dacht ik.
Broer: En dan? Moet je opnieuw betalen?
Vader: Dat dacht ik, ja.
Vriendin: Kost dat veel geld dan? Dat wist ik niet.
Moeder: Dat zit bij de prijs van je huwelijk in, toch?
Vader: Ja.
Broer: Er zijn toch ook dagen waarop je gratis kunt trouwen?
Moeder: Dat zal wel niet meer dan één dag per week zijn, hoor. Op maandag of zo. Jullie trouwen op een donderdag, toch?
Vriendin: Ja.
Moeder: Net als wij destijds.
Broer: Ik heb trouwens even zitten nadenken. Maar ik weet nog niet helemaal wat voor ring ik wil.
Vader: Een ronde. Ik zou adviseren: een ronde.
Chris: Haha.
Vader: Ennuh, met niks d’r op of d’r aan.
Chris: Nou, zo kaal? Dat heeft iedereen. Ik zou voor iets bijzonders gaan. Een ring in hartjesvorm, of zo. Of een acht, als teken van oneindigheid.
Broer: Oh handig, dan kun je ’m over twee vingers doen.
Het onderwerp noopt de ring dragende aanwezigen ertoe hun sieraad af te doen. Mijn broertje wil de ring van mijn vader proberen, maar zijn knokkels vinden dat niet leuk.
Broer: Het gaat misschien wel lukken, maar ik doe het toch maar niet.
Vader: Nee, want hij moet ook nog af, hè.
Moeder: Vroeger zei je altijd dat je met mama ging trouwen, dus als hij niet meer af wil, nou ja…
Chris: Bij mij wil hij wel om, maar het gaat niet echt makkelijk. Links wel.
Vader: Roomse mensen droegen hun ring vroeger links, en protestanten rechts.
Moeder: Dat klopt ja. Onze buurman in Bunnik had zijn ring ook links. Het was trouwens wel handig, zo kon je makkelijk zien of iemand rooms of protestants was.
Chris: Ideaal zeg. En waarom was dat eigenlijk?
Moeder: Dat had volgens mij geen godsdienstige achtergrond. Maar vroeger kon je sowieso veel meer aan kleding aflezen. En aan sieraden en zo.
Vader: Zuid-Bevelandse vrouwen die rooms waren, hadden een punt van hun muts omgeslagen.
Moeder: Ja, in die Zeeuwse klederdracht zat sowieso heel veel symboliek, hè.
Vader: Er waren ook mensen die beweerden dat ze aan een geploegd land konden zien of de boer rooms of protestants was.
Chris: Waar zagen ze dat dan aan?
Vader: Iets met de voren of zo. Bij de ene viel de grond naar links, en bij de ander naar rechts. Maar dat is natuurlijk je reinste kolder.
Moeder: Die trouwring van jouw moeder is toch helemaal afgesleten? Hoe kan dat?
Vader: Ja, die is misschien niet zo duur geweest.
Moeder: Ik wou zeggen. Want de mijne is na al die jaren nog weinig gesleten.
Vader: Maar ja. Mijn moeder heeft hard gewerkt heel d’r leven.
Chris: Mama niet, dan?
Moeder: Nou ja, ik heb nooit de was op een wasbord hoeven schrobben. En vroeger boenden ze de vloer met een borstel en een dweil en weet ik het allemaal. Dat was veel intensiever.
Broer: Maar u boent de vloer toch ook wel?
Moeder: Nee, ik dweil alleen. Deze gladde vloer hoef je niet te boenen. Vroeger hadden we in de wc een ruwe vloer. Daar zette ik zo nu en dan de borstel op.
Vader: Dominees hebben vaak ook geen ring.
Moeder: Klopt. Vroeger was dat bij dominees niet gebruikelijk. Als je dominee van de gereformeerde gemeente was, droeg je geen trouwring.
Chris: Op de preekstoel niet, of helemaal nooit?
Moeder: Nee nooit, dat was versiering.
Chris: Dus als je getrouwd was voor je dominee werd, dan deed je je ring voor de rest van je leven af.
Moeder: Ja. Op den duur waren er steeds meer die dat niet meer deden, maar de echte ouderwetse dominees, zeg maar, die doen het nog steeds niet. Ja, voor mij hoeft dat niet, maar het wordt toch als een soort versiering gezien.
Vader: Nou, versiering, dat weet ik niet. Het gaf meer aan dat de band met je vrouw op de tweede plaats kwam.
Moeder: Maar de symboliek van een trouwring is in ieder geval: duurzaam en zonder eind, omdat het voor je leven is.
Chris: Dominee ben je ook voor de rest van je leven, dus daar zou een ring wel weer bij passen.
Broer: We moeten gaan.
Moeder: Kleed je je warm aan?
Broer: Nou, we gaan wel met de auto.
Na gedane arbeid is het goed me-timen
„Wil je koffie?” is de standaard openingsvraag van Chris’ zus als haar broertje langskomt. Zo ook deze zaterdagmiddag. „Ja, kan wel. Lekker”, is het minstens zo standaard antwoord van de journalist. Hij bracht net een beroepsmatig bezoek aan een jongerendag van de HHJO.
Zus: Leuk om zo’n dag eens mee te maken, lijkt me.
Chris: Nou, het was geen straf, hoor. Ik ben als 12-jarige ooit naar een bondsdag van de JBGG geweest. Maar daar werd gewoon een soort preek gehouden. Waarschijnlijk heel waardevol, maar ik kreeg er toen niet zo veel van mee. Je voelde dat iedereen vooral uitzag naar het middagprogramma: kanoën.
Zus: Was dit heel anders dan?
Chris: Het was wat praktischer, met workshops over meer of minder relevante thema’s. Maar al die kinders zijn nu ook aan het bowlen, hoor. Of doen een zeskamp in een bedompte gymzaal. Hoera.
Zus: Als ik hen was zou ik iets buiten gaan doen, want het is lekker weer!
Chris: Ja, niet normaal hè.
Zus: Heerlijk. Ik dacht echt: ik ga zo in de tuin zitten. Als je uit de wind zit, is het best lekker.
Chris: Donderdag regende het nog de ganse dag. Toen moest ik een video maken. Met die Caroline, die voor Puntuit van die vlogs maakt, en Erik de Jonge.
Zus: Die boswachter?
Chris: Ja, klopt. Ik was mijn regenlaarzen vergeten, dus ik zat lekker te soppen in m’n schoenen. Heerlijk.
Zus: Hij zal wel denken: heb je weer zo’n journalist met nette veterschoentjes.
Chris: Haha. Maar even serieus: wat een leven heeft die Erik. Hij is echt voortdurend bezig om drugsafval op te ruimen.
Zus: O ja, daar heeft hij veel last van hè. Gekke mensen daar.
Chris: Maar goed, verder heb je er vooral hele mooie natuur. Hij zit bij het Markiezaat, dat is zo’n enorm meer met een moeras eromheen.
Zus: Ook een knooppunt.
Dochtertje zit op een stoel aan de tafel, een schaaltje met versneden mango voor zich. Inmiddels ligt een deel van het fruit op de vloer.
Zus: Ach, moet ik even helpen, kind? Hier heb je een vorkje.
Chris: Je zou maar met je hoofd amper tien centimeter boven het tafelblad uit komen.
Zus: Dan is zo’n mango wel een uitdaging, ja. Wij zijn vanochtend trouwens in Kesteren wezen kijken.
Chris: Best prima, toch?
Zus: Ja hoor, een leuk huis. Maar ze moeten nog wel veel doen. Als ik dat zie, denk ik echt: ik gun die twee dat niet, die drama’s.
Chris: Hm. Het hoeft niet overal te gaan zoals bij jullie, hè.
Zus: Nee, dat is zo. Gelukkig hebben ze niet zo veel eisen.
Chris: Ze willen nog wel alle muren stuken.
Zus: Nou, dat raad ik ze ook echt aan. Dat doe je nu of nooit, want dat geeft me een bende!
Chris: Als je ervoor kiest, wordt een huis wel gelijk veel meer van jezelf.
Zus: Ja, al die verkleuringen, oneffenheden en onfrisse luchtjes gaan er dan uit. Maar voor het zover is…
Chris: Mama zou zeggen: Ze redden het vast wel saampjes.
Zus: Zeker weten.
De actualiteit wordt middels een iPad gecheckt. Op de nieuwssite staat een bericht van een spugende verdachte in een rechtbank.
Chris: Even serieus: die Gökmen T., wát een gek.
Zus: Ja, ik zou zo iemand nooit in een rechtszaal toelaten. Dan kan hij nog mensen kwetsen en dat pleziertje moet je hem niet gunnen.
Chris: Zo’n man verdient echt de doodstraf.
Zus: Nou, inderdaad. Die moeten ze op oudtestamentische wijze aan z’n einde brengen.
Chris: Bij dit soort mensen is het altijd lastig te geloven dat je ten diepste niet beter bent.
Zus: En toch ben je het niet, geen haar.
Chris: Ik ben er ook bang voor, ja.
Zus: Had je al gegeten bij die jongerendag?
Chris: Ja, maar niet zo veel. De pauzes zijn de enige kans om interviews te doen.
Zus: Voel je vrij om naar hartenlust alles te eten wat je wilt.
Chris: Maar goeiedag. Wat een week was dit.
Zus: Wat dan?
Chris: Veel werk. Dinsdag was ik tot tien voor twaalf ’s nachts bezig om een verhaal op tijd af te krijgen. Maar goed, af en toe heb je dat. En de komende maanden worden gewoon heel hectisch, met afstuderen en zo.
Zus: Als je maar uitkijkt.
Chris: Ja, want een diploma met een halve burn-out erbij lijkt me niks.
Zus: Sowieso moet je nooit half burn-out zijn.
Chris: Liever niet hè.
Zus: Daar heeft het RD ook niets aan. Je moet vooral zorgen dat je genoeg ruimte in je hoofd houdt. Want een burn-out krijg je niet alleen als je te veel werkt, maar vooral doordat je het in je hoofd niet meer kunt bolwerken.
Chris: Nee, helemaal waar. Maar mijn hoofd vindt zo’n klus in het bos juist wel lekker. Ik was gewoon de hele middag in de natuur. Hoe anti-burn-out wil je het hebben?
Zus: Maar je bent wel de hele dag bezig.
Chris: En dan moet ik vandaag ook nog hier oppassen, haha.
Zus: Het moet niet, hè.
Chris: Maar oppassen is juist über relaxt.
Zus: Is ook zo. Lekker me-timen.
Chris: Met een boekje in een hoekje. Heerlijk. Ik heb ”De bijenhouder van Aleppo” trouwens uit.
Zus: En? Wat vind je ervan?
Chris: Heel goed geschreven.
Zus: Ja hè. Ik vond het heel verhelderend om eens te lezen. Eerder stond die hele situatie echt mijlenver bij me vandaan. Bij ons in de huisartsenpraktijk komen ook veel Syrische patiënten. En ik merk dat ik door dat boek een beter beeld bij die mensen heb, dat ik me beter in hun situatie kan verplaatsen.
Chris: Kan ik me voorstellen, ja. Hoe gaat het op je werk, trouwens? Nog geen coronatoestanden?
Zus: Jawel. We hebben een aantal mensen met klachten doorgestuurd.
Chris: Heb je dan fysiek contact met hen?
Zus: Inmiddels niet meer. Alle mensen met luchtwegklachten bekijken we in een speciale coronapraktijk. En ze moeten buiten wachten tot ze aan de beurt zijn.
Chris: Ze mogen natuurlijk niet in de wachtkamer.
Zus: Klopt. Zullen we zo even naar het bos? Of heb jij het helemaal gezien met die bomen?
Chris: Zeker niet. Er zijn in Nederland weinig plekken beter dan het bos.
Zus: Ja toch. Nou, laten we dan direct maar gaan.
„Ukkies, blijf praten met bijna-pensionado’s”
Alsof je bij zonsondergang met een fluisterbootje over een rimpelloos meer vaart. Zo kabbelt het gesprek met mijn ouders voort. En zo gaat het meestal. Het gekeuvel begint ergens en borduurt steeds voort op het eerdergenoemde. Er is ruimte voor humor. En er zijn dagen dat ieder onderwerpje een historische toepassing krijgt. Niet zelden worden anekdotes bij herhaling verhaald. Maar dat geeft niet.
Dan de conversatie met mijn zus. We springen van de hak op tak. Nieuwsfeiten komen langs. Persoonlijk wel en wee wordt behandeld. Werkgerelateerde zaken passeren de revue. En dan zijn er ook nog kleine kinderen die voortdurend aandacht opeisen en zo het gesprek beïnvloeden.
In het tweede gesprek ben ik een gelijkwaardiger gesprekspartner. En de besproken onderwerpen doen er meer toe, lijkt het. Uit de geschiedkundige verhalen van mijn ouders valt moeilijk iets van praktisch nut te destilleren.
Toch vind ik die kneuterige koffieconversaties thuis heel aangenaam. Zo’n generatiekloof is stiekem behoorlijk rustgevend. Als ik tot over mijn oren in de lastige interviews zit, is zo’n bakkie met mijn ouders heel verkwikkelijk.
Gesprekken in huize Klaasse hebben overigens ook weleens meer diepgang, hoor. Op de late avond mag ik regelmatig profiteren van de levenservaring en bijbehorende wijsheid van mijn opvoeders. We voeren bijvoorbeeld discussies over buitenlandse politiek. En ik geniet zo nu en dan van huiskamercolleges over rechtsordelijke thema’s. Zo’n leeftijdskloof van een halve eeuw heeft dan juist veel voordelen.
Elders in de maatschappij zorgt een groot verschil tussen generaties weleens voor scheve gezichten. Zo zagen jongeren in Groot-Brittannië hun toekomst in duigen vallen toen hun opa’s en oma’s het land uit de EU stemden. En dat scholieren massaal spijbelen om de oudere wereldbewoners duidelijk te maken dat die te weinig doen voor het behoud van de planeet – daar wordt het ook niet gezelliger van.
Wie googelt op generatiekloof, wordt bedolven onder adviezen over hoe je zo’n ravijn op de werkvloer overbrugt. Er zijn namelijk heel wat ondernemingen waar het personeelsbestand bestaat uit een oude en een jonge garde. Al die adviesbureautjes zeggen: zolang ukkies van begin twintig maar blijven praten met bijna-pensionado’s gaat het goed. Ik kan dat als ervaringsdeskundige beamen.
„En de generatiekloof in de kerk, moet je die ook niet benoemen?” vroeg een collega. Ik liet het bezinken. Maar concludeerde dat er op aarde één plek is waar de generatiekloof geen vat op kan hebben, als het goed is. Rondom het Woord van God vallen verschillen tussen oud en jong weg. Digibeet of digifiel, wereldburger of dorpsgek; voor onze Schepper zijn we allemaal gelijk. Wet en Evangelie gelden voor iedereen.
Heeft de generatiekloof in een christelijk gezin dan helemaal geen nadelen? Zeker wel. We eten dus te vaak naar mijn zin iets met gekookte aardappels. En ik voer een stille strijd tegen de jus. Door regelmatig zelf te koken en daarbij louter olijfolie te gebruiken. Zo neem ik mijn moeder ook nog werk uit handen.
Wie als 24-jarige nog bij zijn ouders woont, krijgt weleens voorzichtig de vraag of het niet tijd wordt om eigen woonruimte te zoeken. Behalve dat zoiets op de huidige woningmarkt schier onbetaalbaar is, zie ik nog veel te veel voordelen om ons meergeneratiehuishouden vaarwel te zeggen. Wie legt mij uit wat een directoire is als ik in een tweekamerappartement op zes hoog zit? En met wie moet ik daar stressverlagende koffiedrinksessies beleggen? Maar ook: wie legt mijn moeder uit wat die vreemde symbooltjes op haar telefoon betekenen als ik weg zou gaan? Wie scant er dan brieven in voor mijn vader? Thuiswonende jongeren kunnen toch prima bijspringen bij kwesties die de oudere generatie boven de pet gaan? In ruil voor bakken levenswijsheid. En gewoon omdat je om elkaar geeft. Zo helpen we de woningmarkt, voorkomen we Britse toestanden en houden we het gezellig.