Column: Waarom we in tijden van crisis allemaal iets belangrijks willen doen
Iedereen rent bij een crisis heen en weer, en iedereen wil graag iets belangrijks doen of zeggen. Maar misschien is nu de moeilijkste opdracht wel: jezelf wegcijferen en voor anderen bidden.
In tijden van crisis val ik voor de broodnodige ontspanning graag terug op vertrouwde lectuur. Voor mij geen nieuwe online leesclub, geen gedichtenestafette, geen extra actuele boeken, geen doorwrochte studies. Veel te belastend allemaal. Geef mij maar een klassiek kinderboek dat ik al een keer of tien gelezen heb. ”De brief voor de koning” van Tonke Dragt bijvoorbeeld, of ”Het kleine huis op de prairie” van Laura Ingalls Wilder. Verhalen waarin de hoofdpersonen te maken hebben met zware opdrachten, ingesneeuwd zitten, eenzaam of ziek zijn, met nergens een mens te bekennen in het duistere woud of op de verlaten prairie. Maar ze houden vol, ze geven niet op. Heel toepasselijk en troostvol.
Om diezelfde reden herlees ik ook graag de Starbridge-serie van de Engelse schrijfster Susan Howatch. Al is dat wat moeilijker uit te leggen, want ik weet, er is echt het nodige aan te merken op de romans van Howatch. Ik houd sowieso niet van haar eerdere en latere werk, alleen van de Starbridge-serie. Maar ook die boeken zijn soms wat zweverig over het geloof, ze behandelen het onderwerp seksualiteit nogal vrijmoedig, ze schetsen anglicaanse geestelijken als heel gewone mensen met zonden en gebreken. Ze zijn veel te uitleggerig om literair te zijn. En ze zijn –waarschijnlijk om al die redenen– niet in het Nederlands vertaald.
Maar ik las ze voor het eerst toen ik nog jong was, en in die tijd maakten ze diepe indruk op me. Nooit eerder had ik boeken gelezen waarin zoveel aandacht werd gevraagd voor de karakterverschillen tussen mensen, verhalen waarin zo goed zichtbaar werd hoe de eigen aanleg en de levensgeschiedenis van mensen hun daden en hun geloofsbeleving beïnvloeden.
De serie bestaat uit zes dikke romans over de geschiedenis van de Anglicaanse Kerk in de twintigste eeuw. Die geschiedenis wordt vanuit drie perspectieven verteld: de conservatieve bisschop, de vrijzinnig-liberale deken en de mystieke kloosterling – zij zijn beurtelings de hoofdpersonen. Op die manier maakt de schrijfster zelf dus geen keus tussen de verschillende standpunten. Ze laat alleen maar heel precies zien hoe ieder vanuit zijn eigen gezichtspunt de gebeurtenissen in de kerk en de wereld beleeft, terwijl hij intussen met de problemen en zonden in zijn eigen leven vecht.
Dat ik juist nu graag Howatch lees, is niet voor niets. Ik worstel met al die verschillen tussen mensen, en met de uiteenlopende reacties op een crisis die ook in mijn omgeving zichtbaar worden. De een volgt het nieuws zo weinig mogelijk en gaat het liefst zijn vertrouwde gang. De ander is van slag omdat hij zijn vaste structuur mist. De derde leeft op en doet niets anders dan praten en twitteren over de Toestand. Sommigen worden somber en angstig, anderen gaan keihard aan het werk. En dat alles matcht natuurlijk niet met elkaar, zodat de irritatie over en weer snel kan toenemen. Als je niet oppast.
Er zijn mensen die, bij stress, onmiddellijk naar schuldigen gaan zoeken en er lustig op los mopperen. De overheid die niet snel genoeg reageert. Het RIVM dat de situatie veel te optimistisch inschat. De hamsteraars, de Chinezen, de klimaatvervuilers, de kerken, de mensen met obesitas, de jongeren die in groepen de straat op gaan, de ouderen die zich nergens wat van aantrekken en lekker gaan fietsen en winkelen, enzovoort.
Er zijn ook andere mensen die, bij stress, onmiddellijk alles in een groter kader willen plaatsen. Ze willen begrijpen wat er gebeurt, de oorzaken ontdekken, de bedoeling ervan zien, de dingen duiden en doordenken, desnoods voorspellen wat er gaat gebeuren. Eerlijk gezegd, zelf ken ik daar ook wel iets van, van die reactie. Ook al weet ik dat je de geschiedenis waar je zelf middenin zit, niet goed kunt schrijven: je bent te emotioneel betrokken, je kunt het nog niet goed zien. Maar de behoefte om lijnen te trekken blijft, want die lijnen bieden houvast, en dat hebben we nodig.
Een derde soort mensen heeft niets met al dat redeneren en debatteren en duiden, die vindt dat je beter iets kunt gaan dóén. Mondkapjes naaien, of boodschappen doen voor ouderen, of digitale avondbijbelstudies organiseren, of eenzame mensen opbellen. Of, het allerbeste, heel hard werken in de cruciale beroepen die nu onze samenleving gaande houden, als arts of verpleegkundige, als docent of supermarktmedewerker, als schoonmaker of viroloog.
Al die reacties hebben iets met elkaar gemeen. We willen in een crisissituatie allemaal graag iets nuttigs en belangrijks zeggen of doen. Dat zit in ons: een raar mengsel van anderen willen helpen en daar zelf dan ook een beetje eer en erkenning voor krijgen. Niets is immers zo erg als het gevoel hebben dat je overbodig bent en dat alles wel zónder jou opgelost wordt. Gewoon binnenblijven, de dagelijkse dingen doen, luisteren en bidden, terwijl je óók wel een held in de zorg zou willen zijn, of Belangrijk Werk in Tijden van Crisis doen, of grootse stukken schrijven.
De mensen in de boeken van Susan Howatch hebben daar ook last van. Maar tussen al die figuren vol kerkelijke organisatiedrift, goed gecamoufleerde eerzucht en dadendrang wandelt dan af en toe een onbetekenende dorpspriester. Hij heeft niet veel te vertellen, hij kan geen boeken schrijven en is ook niet goed in allerlei activiteiten organiseren. Maar hij is goed in bidden, hij doet het de hele dag door. Niet samen met anderen, maar alleen. Daar heeft hij een talent voor, schrijft Howatch.
Door de manier waarop ze over hem vertelt, besef je hoe hij met zijn gebed het werk van zijn collega’s steunt en draagt. Misschien is hij wel degene die de belangrijkste taak heeft. Ook al ziet niemand dat. De opdrachten waar je nooit erkenning voor krijgt, waar niemand iets van weet dan God alleen – dat zijn immers de grootste. En soms ook de zwaarste.