Column (ds. J. Belder): Het c-woord
Een plotselinge koudegolf trakteert ons op guurheid en vorst. De romig roze weelde van de magnolia’s en de eerste rododendronbloesems doorstaan deze beproeving niet. Ruw zijn ze van hun vrolijkheid beroofd.
De radionieuwsdienst vijzelt onze stemming ook al niet op. Het c-woord is niet van de lucht. De media verzorgen een non-stop coronaspreekuur. Ik neem het gedoseerd tot mij. Coronamoeheid dreigt toe te slaan. Maar dit is duidelijk: het virus raast als een verwoestende vleermuis door de wereld. Opgestegen vanaf een markt in Wuhan zaait het dood en verderf. Het lacht om onze grenzen en spot met onze grensbewaking. Het komt –net als de spin uit het Spreukenboek– onaangekondigd op bezoek in de dicht opeengepakte hutten van armen in India, Pakistan en Afrika. Het bedreigt de overvolle vluchtelingenkampen, resultaat van meedogenloze oorlogen. Het laat ook de paleizen van koningen en wereldgroten niet ongemoeid.
Het is heel dichtbij. In het huis van deze of gene. Of in dat van onszelf. Bekenden zijn ziek, werden opgenomen in het ziekenhuis. Liggen op de ic. Een bloedverwant. De situatie is kritiek. De dood nabij. Maar je mag niet aan zijn of haar bed zitten. Geen hand vasthouden, een gezicht strelen. Begrafenissen vinden plaats in sterk uitgedunde vorm. Het kan haast niet soberder. Hoeveel aanwezigen waren er op Jezus’ begrafenis? vroeg een uitvaartleider me recent.
„De dood wenkt ieder uur… Wie redt zijn ziel van ’t graf? Ai, help ons …” We zongen het zondag nog in de kerk. Het klonk anders dan eerder.
Verpleeghuizen stelden een niet-bezoekregeling in, uit angst voor besmetting. Ingrijpend. Verdrietig voor bewoners en hun partners. „Zal mijn vrouw me straks nog herkennen”, vroeg iemand. Ziekenhuizen stellen operaties en behandelingen uit. Ondernemers zien hun inkomsten opdrogen. Treinen en bussen weren reizigers die niet noodzakelijk op pad moeten. Afstand houden is het devies. Thuis zitten ondertussen velen continu op elkaars lip. Anderen zien of horen nauwelijks nog iets uit de buitenwereld. Hun netwerk is klein of gekrompen.
De overheden zijn streng. Ook de Haagse. Er worden medicijnen in de samenleving gepompt waarvan bijwerkingen en eindresultaat lang niet duidelijk zijn.
We zijn in nood. Evenals het schip met Jona aan boord. Hoezeer de scheepslieden ook roeiden en zich inspanden, het baatte niet. Over bleef het gebed. Tot wie? „Roep uw God aan”, beveelt de schipper de deserterende Jona.
Jammer dat onze schipper(s) zo ver nog niet durven gaan.