Verootmoediging
Openbaring 3:15
„Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch heet; och, of gij koud waart of heet!”
Johannes moest als inleiding, vooraan in de brief, stellen: „Dit zegt de Amen.” Hieruit kregen de Laodicenzen een klaar bericht over wie de Persoon was Die deze brief aan hen schreef. Te weten, de geduchte en aanbiddelijke Zoon van God, de Heere Jezus Christus, Die Zich hier met zulke luisterrijke eretitels omschrijft, opdat daardoor de vereiste hoogachting voor Hem in het gemoed van de Laodicenzen gewekt werd.
Daarop beveelt Hij Johannes nu verder Zijn mening zo aan de Laodicenzen voor te stellen: „Ik weet uw werken.” Het zijn woorden die ons een klare en naakte vertoning geven, eerst van de vervallen en beklaaglijke toestand van de kerk en gemeente te Laodicea en van de oordelen Gods die over hun zullen komen als ze zich niet haastig van hun verval bekeren.
Maar dan ook vervolgens van de droevige en zeer vervallen staat van de kerk hier in Nederland, die tegenwoordig geheel aan die van het oude Laodicea gelijk is en ook een schrikkelijk oordeel Gods te verwachten heeft als ze zich niet haastig tot de Heere, van Wie ze afgeweken is, bekeert. Het is op bevel van onze aanzienlijke en gebiedende overheden dat wij thans hier bij elkaar zijn vergaderd en dat deze dag is afgezonderd tot een algemeen dank-, vast- en biddag, in ons gehele land, opdat we ons gezamenlijk voor de Heere verootmoedigen.
Theodorus van der Groe, predikant te Kralingen (”Veertien nagelaten biddag-predikaties”, 1840)