Ziek gezinslid trekt een zware wissel op leven van scholier
Een moeder met kanker, vader met diabetes, zusje met autisme of broertje met verstandelijke beperking. Eén op de vijf middelbare scholieren woont onder één dak met een gezinslid dat langdurig ziek is. En dat heeft zijn weerslag op hun gezondheid en schoolprestaties.
Ze zijn minder te spreken over hun gezondheid en hun leven dan scholieren zonder ziek gezinslid. Ook geven jongeren met een zorgsituatie thuis hun leven een lager cijfer: iets meer dan een 7, terwijl andere leeftijdsgenoten bijna een 8 scoren. Bijna twee keer zo vaak dan scholieren zonder zieke naaste kiezen ze voor een cijfer onder de 6.
Dat staat in het woensdag verschenen onderzoeksrapport ”Bezorgd naar school. Kwaliteit van leven van scholieren met een langdurig ziek gezinslid” van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en de Vrije Universiteit (VU) Amsterdam.
Al langer is bekend dat jongeren steeds meer schooldruk ervaren en dat het aantal psychisch ongezonde jongeren de afgelopen jaren is toegenomen. Tot nu toe was er weinig bekend over de groep met een ziek familielid thuis.
Volgens het onderzoek zitten er in een klas van 25 gemiddeld 5 kinderen met een gezinslid dat langer dan drie maanden lichamelijk of psychisch ziek is. Scholieren met een zieke naaste kampen vaker met lichamelijke klachten die een psychische oorzaak hebben. Een kwart van hen geeft aan bijna dagelijks lastig in slaap kunnen komen. Een vijfde heeft last van vermoeidheid en een op de zes ervaart een gevoel van uitputting. Verder voelen scholieren met een zieke naaste zich naar verhouding vaker onder druk staan door het schoolwerk dat ze moeten doen.
Meisjes
In de helft van de gevallen betreft het zieke gezinslid een van de ouders, maar het kan ook om een broer of zus gaan of een ander familielid. Jongeren uit eenouder- en stiefgezinnen en gezinnen met een lager inkomen zeggen relatief vaak te maken te hebben met een zieke naaste. Dat geldt ook voor meisjes. Een verklaring daarvoor kan zijn dat meisjes gevoeliger zijn en sneller signalen oppikken dat er zorg nodig is. Wellicht wordt er ook meer van meisjes verwacht als het gaat om het welzijn van naasten, suggereren de onderzoekers.
Scholieren met meerdere zieke gezinsleden –2 procent– vormen de kwetsbaarste groep: zij zeggen twee keer zo vaak als degenen met één ziek familielid dat ze bijna dagelijks met hoofdpijn kampen en zich zenuwachtig voelen.
Driekwart van de scholieren met een zorgsituatie thuis heeft taken in het gezin, zoals schoonmaken, een broertje of zusje helpen met huiswerk of persoonlijke verzorging van een ziek gezinslid. Bij scholieren zonder een ziek gezinslid is dat twee derde. Vergeleken met hen besteden jongeren met een ziek gezinslid daar anderhalf keer zo vaak extra tijd aan (minstens 4 uur per week).
De klachten komen niet door de extra tijd die deze jongeren besteden aan taken in huis. De hele situatie en de emotionele druk die dat met zich meebrengt, weegt veel zwaarder. Hulpverleners zouden zich volgens de onderzoekers daarom vooral moeten focussen op de emotionele belasting die het samenwonen met een zieke naaste heeft.
Steun
Voldoende steun van thuis, vrienden, klasgenoten en leraren kan ervoor zorgen dat scholieren met een zorgsituatie in het gezin beter in hun vel zitten. Doorgaans ervaren ze echter weinig steun vanuit hun gezin en hebben ze het idee dat gezinsleden minder hun best doen om hen te helpen. Ook zouden klasgenoten hen minder vaak accepteren.
Geen diploma door ziekte vader
Uit ervaring herkent Ina Koelewijn-Meinen uit Driebergen-Rijsenburg, moeder van tien kinderen, het beeld dat het rapport schetst. Haar man Robert overleed vorig jaar na een ziekbed van tien jaar. Hoewel haar schoolgaande kinderen wisselend omgingen met de zorgen thuis, merkte ze dat ze de situatie altijd met zich meedroegen. „Ze wisten: papa wordt niet meer beter. Daar zijn we in het gezin altijd open en eerlijk over geweest.” Door de omstandigheden haalde een dochter geen diploma. Een ander moest een jaar overdoen. De jongste kinderen halen juist goede cijfers.
Koelewijn en haar man benadrukten vaak het belang van een diploma en een goede baan. „Dat was voor hen de drijfveer om hun best te doen. Dat papa zei: Een papiertje is belangrijk voor de toekomst, ook als ik er straks niet meer ben.”
In de periode dat hun vader ziek was, waren de kinderen volgens moeder Koelewijn snel vermoeid. Ook hadden ze soms last van hoofdpijn en zaten ze niet lekker in hun vel. „Je merkt dat ze met hun koppie heel ergens anders zitten. Je ouders kun je niet missen, menselijkerwijs gesproken.” Als het minder goed ging met hun vader, wilden ze thuisblijven van school. Maar daar stak hun moeder een stokje voor.
Blij waren Koelewijn en haar kinderen met de steun van school. „Daar is intens meegeleefd. Ik merkte ook dat de leerkrachten soms wat soepeler waren. Als iets niet lukte, mochten ze het later over doen.” Wat de kinderen hielp? „Een luisterend oor. Of een uitnodiging van vrienden, waardoor ze even uit de situatie konden.” Zelf mist Koelewijn die steun na het overlijden van haar man. „Toen hij ziek was, hadden we veel aanloop. Dat is nu voorbij. Als jonge weduwe word je toch een beetje in de steek gelaten.”
De ziekteperiode had veel impact, ook op haar als moeder. „Je wilt dat het goed gaat met de kinderen en tegelijk zo lang als het kan je man verzorgen. Mensen zeiden tegen me: Ik snap niet dat je het volhoudt. Daarin heb ik altijd de kracht van boven gezien.”
In de zware jaren hielp het om veel met de kinderen te praten, zegt Koelewijn. „Ik ben blij dat mijn man nog tot het laatst toe contact met hen had. En dat hij hen uiteindelijk mocht vertellen dat hij naar de hemel ging.”