Identitaire jeugdhulp niet vanzelfsprekend
Het bieden van identiteitsgebonden jeugdhulp blijkt voor reformatorische scholen, zorginstellingen en samenwerkingsverbanden –verantwoordelijk voor het bieden van extra hulp op school– niet eenvoudig.
Daarom gaan de betrokken partijen vrijdag tijdens de vierde editie van de conferentie Passend Verbinden met elkaar in gesprek.
De groep leerlingen die een beroep doet op jeugdhulp wordt steeds groter, signaleren Johan Flier, directeur-bestuurder bij het Reformatorisch Samenwerkingsverband Voortgezet Onderwijs (RefSVO), Gert van Leeuwen, bestuurder bij Berséba, het reformatorisch samenwerkingsverband voor het primair onderwijs, en Emelia van de Voorde, regiomanager bij Agathos hulpverlening.
De hoge geluksnorm in de samenleving, de toenemende echtscheidingsproblematiek en de soms te hoog gespannen verwachtingen van ouders en scholen zijn daar volgens hen onder andere debet aan.
Samenwerkingsverbanden staan voor de opgave dit groeiend aantal leerlingen passende ondersteuning te bieden. Het is echter niet altijd eenvoudig die hulp zo te organiseren dat elke leerling uit de reformatorische achterban begeleiding krijgt die aansluit bij de eigen identiteit.
Dat heeft alles te maken met de decentralisatie van de jeugdzorg in 2015. Vanaf dat jaar kon niet meer rechtstreeks door bijvoorbeeld de orthopedagoog op school verwezen worden naar een hulporganisatie, maar wordt de zorg via de gemeente geregeld.
Krachtig
Hoewel gemeenten verplicht zijn hulp te bieden die bij de identiteit van de hulpvrager past, gebeurt dat in de praktijk niet altijd. „In gemeenten binnen de Biblebelt zijn vaak wel contracten met aanbieders van de eigen identiteit gesloten, maar daarbuiten is dat een stuk minder vaak het geval”, aldus Van Leeuwen.
Van de Voorde: „Bij het begin van de decentralisatie hebben de reformatorische partijen heel duidelijk hun stem voor identiteitsgebonden hulp laten horen; zo verenigden christelijke instellingen zich in de Samenwerking Christelijke Jeugdhulp. We zijn nu echter een aantal jaren verder en merken dat dat krachtige geluid wat lijkt af te nemen.”
Onwetendheid
Daarnaast ziet het drietal dat het voor ouders niet altijd vanzelfsprekend is te kiezen voor christelijke jeugdhulp. „Dat is niet altijd uit laksheid of onwil, maar soms ook vanuit onwetendheid over de mogelijkheid om te kiezen voor een aanbieder van christelijke zorg”, ziet Van Leeuwen. „Ouders staan daardoor soms onvoldoende op hun strepen, zodra ze een „nee” van de gemeente krijgen.”
Daarnaast zien Flier, Van Leeuwen en Van de Voorde dat ouders kwaliteit nog weleens vóór identiteit laten gaan en bijvoorbeeld kiezen voor een school of hulpverleningsinstantie die al langer ervaring heeft met bepaalde problematiek.
Flier: „Ik begrijp dat ouders goede zorg voor hun kind willen, maar vind ook dat reformatorische scholen en instellingen die bereid en capabel zijn om zorg te verlenen de kans moeten krijgen die daadwerkelijk te bieden.”
Het kan inderdaad zo zijn dat reguliere instellingen die gespecialiseerd zijn in bepaalde complexe problematiek beter toegerust zijn om specialistische zorg te bieden, ziet Van de Voorde. „De vraag voor ons is dan: hoe kunnen we die leerling zo goed mogelijk ondersteunen? De kerk zou bijvoorbeeld contact kunnen zoeken met de betrokken hulpverleners en inventariseren hoe zij zouden kunnen aansluiten op wat aan identitaire begeleiding in een reguliere instelling wordt gemist.”
Flier: „Het zou ook heel goed zijn als vanuit reformatorische scholen standaard een vorm van ambulante begeleiding gestart wordt, zodra een leerling terecht komt in een seculiere instelling. Dat gebeurt overigens ook al, zij het op kleine schaal.”
Wijkouderling
Flier, van Leeuwen en Van de Voorde zien nog andere kansen voor de kerk weggelegd, omdat ambtsdragers soms al in een vroeg stadium signaleren dat er hulp nodig is. Het zou volgens hen daarom mooi zijn als kerkenraadsleden weten hoe gehandeld kan worden en wat de mogelijkheden voor christelijke hulp zijn, zodat ze hun gemeenteleden daarbij kunnen ondersteunen.
„We zien nu echter dat kerkenraden vaak onvoldoende toegerust zijn en niet weten wat de mogelijkheden op dit gebied zijn. Daar valt zeker nog een slag te maken”, aldus Van Leeuwen.