Vier eeuwen dagelijks leven in beeld gebracht
Nylonkousen van 10 gulden, schapen voor de bedstede, een nationale feestrok gemaakt van lapjes met een herinnering; ook voor wie de grote lijnen van de geschiedenis kent, is er genoeg te bekijken in ”Vier eeuwen dagelijks leven”. Tot meer inzicht in het verleden leiden al die beelden echter niet per se.
Het boek is gebaseerd op de materiële sporen van het dagelijks leven die Nederlanders nalieten in de afgelopen 400 jaar. Auteur Pepijn Reeser stelt dat het dagelijks leven geleefd werd, niet geanalyseerd –daar had niemand tijd voor en behoefte aan– en dus zijn die overgebleven dagelijkse gebruiksvoorwerpen veelzeggender. Of dat zo is, is maar de vraag. Informerend, fascinerend en soms vermakelijk is het boek wel. De afgebeelde voorwerpen dragen daarin niet weinig bij; een beeld zegt nu eenmaal vaak meer dan vele woorden.
Dat ondervond ook dokter Pieter Middendorp aan het begin van de twintigste eeuw. Al jarenlang schreef hij rapporten over de miserabele woonomstandigheden op het Oost-Groningse platteland zonder dat een bestuurder actie ondernam. Getergd door dit gebrek aan daadkracht benaderde de arts een fotograaf, om zijn verslagen met beeld kracht bij te zetten. Dát hielp wel; binnen een jaar werden in Bellingwolde, een van de gefotografeerde kernen, dertig huizen onbewoonbaar verklaard. Het gaat dan ook om voor ons onvoorstelbare leefomstandigheden: kinderen in een bedstee, schaap ervoor, ramen die niet open kunnen, met meer dan tien personen in een plaggenhut, dat soort onleefbare woningen waren heel gewoon.
De voorwerpen in ”Vier eeuwen dagelijks leven” zijn gerangschikt op thema. De eerste hoofdstukken focussen op basale levensbehoeften als wonen, gezondheid en werk. Vervolgens word gekeken naar gemeenschappen waar men deel van uitmaakt: familie, kerk, verenigingen. Als laatste worden contacten elders en mentale grenzen besproken.
Elfstedentocht
Opvallend is een constante binnen veel thema’s, namelijk de nadruk van de burgerij aan het eind van de negentiende eeuw op de opvoeding van het volk. Woningen voor het volk moeten lichter en schoner, eten gezonder, eetmanieren fatsoenlijker en vrijetijdsbesteding nuttiger. Zo wordt de eerste Elfstedentocht in 1909 uitgeschreven door de Nederlandsche Bond voor Lichamelijke Opvoeding. Schaatsen werd namelijk niet meer gezien als eenvoudig volksvermaak, maar als middel tot een gezonde en vitale bevolking. De gedachte erachter wordt helder verwoord door een tijdgenoot: „Het volk moet worden opgevoed en meent men dat het niet vatbaar is voor hogere genoegens, welnu, men make het vatbaar daarvoor.” Dat de kleine burgerij vaak wel wilde, bleek uit het succes van de pendule. Rond 1830 bezat enkel de Nederlandse elite een pendule –zij had de klok van de Franse zuiderburen gekopieerd– maar rond 1900 stond er op vrijwel iedere schoorsteenmantel van middenstanders, boeren en geschoolde arbeiders een pendule te pronken.
De thematische opzet van het overzichtsboek heeft als nadeel dat er voor chronologische ontwikkelingen weinig aandacht is. ”Vroeger” kan betekenen dat het over 1600 gaat, maar ook –soms twee zinnen later– over 1960. Het lijkt erop dat de beschikbare voorwerpen hebben bepaald welke feiten beschreven worden. Daardoor blijft het geheel wat fragmentarisch. De gekozen voorwerpen komen uit het depot van het Openluchtmuseum Arnhem, waar de bezoeker ook van bijvoorbeeld een 17e-eeuwse boerderij de Molukse barakken uit de jaren vijftig in loopt. De jaartallen worden keurig genoemd, dat wel, maar in het hoofd wordt het toch snel ”vroeger op één hoop”.
Zitgeldbetaling
Voorwerpen zouden een goed beeld van het dagelijks leven moeten geven, volgens Reeser. Voor een deel is dat waar. Daardoor is het boekje de moeite waard om door te bladeren en aandachtig te bekijken. Echter, wanneer onderwerpen als vereniging, kerk en familie aan bod komen, blijkt ook het tekort van deze stelling. Het geloof in God –in het boek consequent zonder hoofdletter geschreven– wordt door de auteur vooral sociologisch en economisch verklaard: „Wie aanspraak wilde maken op enige vorm van ondersteuning, diende eerst bij de kerk aan te kloppen (…). De stijgende welvaart maakte vanaf de jaren 1960 een kerkelijk lidmaatschap niet langer noodzakelijk.” Wie zo redeneert, selecteert slechts een paar wandbordjes, een bewijs van zitgeldbetaling en een speelgoedhuisaltaar om te laten zien wat de kerk betekende in de afgelopen 400 jaar. Nog geen boek, zelfs geen Bijbel, is opgenomen.
Dat werpt de vraag op in hoeverre de voorwerpen waarmee wij ons omringen, echt iets zeggen over wie wij zijn, wat wij belangrijk vinden. Het doet me denken aan de discussie over de Biblebelttentoonstelling deze zomer. Ook daarop was kritiek dat het vooral om de buitenkant, de dingen, de regels lijkt te gaan en daarmee niet om de kern, het hart. Natuurlijk vormen voorwerpen wel een deel van de identiteit. Wie z’n huis vol zet met afbeeldingen van de Oranjes is vast koningsgezind; wie zondags twee keer naar de kerk gaat in donker pak of met hoed, voelt zich thuis in de bevindelijk gereformeerde traditie.
Zo’n vergelijking laat echter ook het tekort van alleen de buitenkant en de voorwerpen zien. Het gereedschap van een ambachtsman zegt iets over z’n dagelijkse arbeid, maar veel minder over het plezier waarmee hij werkte, de waarden die hij belangrijk vond. Een bewijs van zitgeldbetaling laat zien dat er in de kerk onderscheid was tussen rijk en arm, maar niet waar dit op gebaseerd was. De opmerking dat er nu eenmaal van het dagelijks leven van de gewone mens weinig meer dan materiële sporen over zijn, snijdt geen hout. Een inventarislijst van een boekenkast, een zoveelste druk van een boek geeft immers al zo veel meer informatie over wat mensen belangrijk vonden, wat ze dachten en wat hun dagelijks handelen richting gaf. Meer aandacht hiervoor had dit boek met mooie foto’s waardevoller gemaakt.
Boekgegevens
Vier eeuwen dagelijks leven, Pepijn Reeser; uitg. Wbooks; 171 blz.; € 24,95