Christelijke opvoeding in Hoenderloo geboekstaafd
De negentiende eeuw was een eeuw van toenemende bewogenheid met het lot van zwakken en verlorenen. Veel maatschappelijk werk is toen door christenen verricht.
Met name het Reveil heeft tal van inrichtingen en verenigingen –te denken valt aan diaconessenhuizen, Tot Heil des Volks en de Heldringstichtingen– in het leven geroepen. Tot een van de rijkste vruchten van het Reveil behoort het Doorgangshuis Hoenderloo voor jongens, dat zijn oorsprong vond in het werk van Reveilman Heldring in Hoenderloo. Hoenderloo had door zijn bemoeienissen een waterput, een kerk en een school gekregen en meester Gangel had in zijn woning sinds 1847 enkele verwaarloosde jongeren opgevangen.
De groei van deze aanvankelijk bescheiden opvang leidde tot de oprichting in 1851 van het Doorgangshuis, dat anno 2019 is uitgegroeid tot de Hoenderloo Groep, een gesloten jeugdzorginstelling. Over de geschiedenis van het Doorgangshuis tot 1965 schreef Reijer R. J. de Bruijn, van 1984-1998 geestelijk verzorger in Hoenderloo, een omvangrijk boek. Hij had hiervoor de beschikking had over rijk bronnenmateriaal: stamboeken, dossiers, dagrapporten, brieven, brochures, notulen, verslagen en enquêtes.
Het Doorgangshuis, zo betoogt de schrijver, is ontstaan uit het geestelijk elan en de maatschappelijke daadkracht van die wonderlijke tegenbeweging van het Reveil, van hen die zich in 1845 tot Christelijke Vrienden hadden verenigd en zich geroepen voelden vanuit het Evangelie het werk der barmhartigheid op te pakken. Evangelische bewogenheid, de zorg voor de minste van Christus’ broeders, was de drijfveer van bestuurders, directeuren en opvoeders, maar deze bewogenheid ging samen met praktisch hulpbetoon.
Zo ontstond een zorginstelling die een geheel eigen plaats in de jeugdzorg zou gaan innemen en waarvan de geschiedenis door de auteur zorgvuldig en met veel inlevingsvermogen wordt beschreven. Hij laat daarbij de lezer niet onkundig over zijn diepste drijfveer: de betekenis van de evangelische dimensie in relatie tot de residentiële zorg in orthodox-protestantse instellingen als Hoenderloo en de invloed daarvan op de pupillen tijdens en na de opname.
Kinderwetten
De eigenlijke groei van Hoenderloo begon met de totstandkoming (1901) en de invoering (1905) van de Kinderwetten, die het mogelijk maakten dat ouders uit de ouderlijke macht werden ontzet en hun kinderen ter beschikking van de regering werden gesteld. In Hoenderloo verstond men zijn tijd en stelde men behalve voor de voogdijkinderen van particuliere verenigingen de deuren ook open voor deze regeringskinderen, waardoor het Doorgangshuis –door de auteur gekarakteriseerd als een wereld van orde en hiërarchie waar opvoeders en kinderen een gedrag vertonen dat verbonden is met geloof, met name het geloof dat in de praktijk van het leven geloofd en geleefd wordt– zou uitgroeien tot een gerenommeerd opvoedingsgesticht.
De groei en de toenemende overheidsbemoeienissen, een gevolg van de overheidssubsidie, deden ook in Hoenderloo hun invloed gelden en men stond open –enghartigheid was de nazaten van het Reveil vreemd– voor nieuwe ideeën en ontwikkelingen. De hoofdlijnen van denken en handelen bleven echter onveranderd. De auteur concludeert dan ook, naar het ons voorkomt met instemming en vreugde, „dat de levensbeschouwelijke idealen en opvattingen van de oprichter, bestuurders, directeuren en opvoeders door het christelijk-sociale gedachtegoed van het Reveil werden bepaald en dat hun orthodoxe grondovertuiging, die tegelijk beleving was en tot uiting kwam in sociale betrokkenheid en evangelische daadkracht, gedurende de onderzoeksperiode van deze studie onveranderd is gebleven.”
Markant
Geen instelling of inrichting waar de leiding niet een sterk stempel op drukt en zo ook het Doorgangshuis, waar twee markante directeuren hun sporen hebben nagelaten. De eerste hiervan was Van Wijhe, die van 1902 tot 1921 de leiding had, een man die de gave had het hart van zelfs de moeilijkste jongen te raken en die, zo schrijft De Bruijn, alle ondeugden ten spijt, geloofde in de betrouwbaarheid van zijn jongens. Bovenal geloofde hij dat er in al die jonge levens eeuwigheids- waarden schuilden.
Een geheel andere man dan Van Wijhe, die leiding wilde geven met losse teugels in een vaste hand, was zijn opvolger Iemhoff (1921-1946), die een strenger beleid voerde, voorstander was van meer tucht en discipline en voor wie het eigene van een goede christelijke opvoeding lag in de gebondenheid die vrijheid en de vrijheid die gebondenheid is. Maar evenals zijn voorganger was hij bewogen met het lot van zijn jongens, met wie hij ook na hun ontslag zo veel mogelijk in contact bleef en in zijn brieven aan hen, die hij ondertekende met ”je vriend en je directeur”, blijk gaf van grote betrokkenheid en bewogenheid.
Onderzoek
Bijzonder interessant zijn de vele bladzijden die worden gewijd aan de uitkomst van een groot onderzoek in 1925 en een kleiner in 1991 waarbij oud-pupillen naar hun beleving van Hoenderloo werd gevraagd. De belevingen waren natuurlijk divers en soms, geen licht zonder schaduw, was er sprake van negatieve en slechte herinneringen, maar overwegend waren er goede en positieve herinneringen, was er dankbaarheid voor het vele goede dat ze in Hoenderloo hadden meegekregen.
We mogen dankbaar zijn dat de rijke geschiedenis van het Doorgangshuis Hoenderloo zo voorbeeldig en uitvoerig is geboekstaafd en hiermee een klein monument voor het Reveil en alle werkers van Hoenderloo is opgericht.
Boekgegevens
Losse teugels, vaste hand. Evangelische bewogenheid en praktisch hulpbetoon in het Doorgangshuis te Hoenderloo (1845-1965), Reijer R. J. de Bruijn; uitg. Drukdoende; 454 blz.; € 29,95