Theologenblog: Eindgericht
Onlangs verscheen een boek van de oosters-orthodoxe theoloog David Bentley Hart, ”That All Shall be Saved”, waarin hij met kracht de alverzoening (ofwel het universalisme) verdedigt: de leer dat uiteindelijk alle mensen gered worden.
Het is volgens Bentley Hart niet voorstelbaar dat een God die werkelijk goed is mensen zou scheppen om hen uiteindelijk te verdoemen. De auteur beroept zich voor zijn standpunt vooral op kerkvaders. Niet op Augustinus, die nadrukkelijk de twee wegen leerde, maar vooral op Origines, die vanwege zijn alverzoeningsleer als ketter is veroordeeld.
Belangrijker nog dan Bentley Harts beroep op de kerkvaders is het beroep op zijn geweten. Voor zijn geweten kan hij niet anders dan geloven dat iedereen gered wordt. Alle andere posities gaan er bij hem niet in.
Bentley Harts gevoel is voor velen vandaag herkenbaar. Ouders zien kinderen die niet meer naar de kerk gaan en vragen zich af hoe het met hen zal aflopen. In onze samenleving zijn we als orthodoxe christenen een krimpende minderheid en dat roept de vraag op wat de toekomst is van al die lieve mensen in onze families, onder onze vrienden, op ons werk. Daar zitten we mee.
De gereformeerde belijdenis spreekt helder en onbeschroomd over het eindgericht, uitlopend op enerzijds het eeuwige leven met de Heere in zijn Rijk en anderzijds op de eeuwige ondergang van goddelozen.
In de Nederlandse Geloofsbelijdenis is de context van strijd nog te horen, als het gaat over de goddelozen die de rechtvaardigen „getiranniseerd, verdrukt en gekweld zullen hebben in deze wereld” (NGB 37). Anders dan Guido de Brès, de opsteller van deze belijdenis, ervaren wij zulk geweld van de kant van goddelozen niet. Dat maakt het voor velen zo onvoorstelbaar dat er mensen verloren zullen gaan. God is immers liefde?
In de geschiedenis van de theologie valt redelijk precies aan te wijzen hoe het beeld gekanteld is, van een eindoordeel met twee uitgangen naar universalisme. De Verlichting benadrukte de oneindige waardigheid van de menselijke persoon en gaandeweg kreeg het beeld van God steeds meer menselijke trekken. Het wordt dan steeds minder voorstelbaar dat een humane God mensen verloren zou laten gaan, en dat de oneindige menselijke waardigheid gebroken zou worden.
Het komt aan op nauwkeurig luisteren naar de Schrift, waarbij het oordeel niet verdoezeld wordt (en trouwens ook niet het exclusieve kenmerk van orthodoxie wordt gemaakt). Wat we over het eindgericht lezen, is geen neutrale informatievoorziening, maar prediking die erop gericht is dat wij ons inspannen om in te gaan. En over God kunnen we niet meer denken buiten Jezus Christus om, die gekomen is om het verlorene te redden. De scheiding valt bij Hem, ook nu al. Hij is de kostbare steen én de steen des aanstoots (1 Petrus 2:6-8). Als Paulus de reikwijdte van Christus’ werk beschrijft, gebruikt hij kosmische termen (Kolossensen 1:20). Deze Jezus Christus komt als rechter, die het oordeel voltrekt (Mattheüs 25:31-46).
In het licht van Gods openbaring in Christus is het een onbegrijpelijk raadsel dat er mensen zijn die verloren gaan - net zo goed als de zonde een onbegrijpelijk raadsel is. Dat we het raadsel niet kunnen verklaren, doet echter aan de realiteit ervan niets af. De Schrift leert de tweeërlei uitgang van de geschiedenis, en wij krijgen deze realiteit niet klein. We vatten er iets van als we persoonlijk leren belijden dat het mogelijk is dat God „nee” zegt tegen ons, omdat Hij God is en wij zondaren zijn. In Christus horen we echter Gods „ja”, dat we als Evangelie verkondigen.
De ontzaglijke realiteit van het eindgericht ligt gelukkig niet in onze handen, maar in die van Christus. Daarbij past een gelovige en een bescheiden houding - zonder ‘dat wil er bij mij niet in’.
De auteur is hoogleraar systematische theologie aan de Theologische Universiteit Apeldoorn. Hij schrijft dit blog als lid van de gezamenlijke onderzoeksgroep BEST (Biblical Exegesis and Systematic Theology) van de Theologische Universiteiten in Apeldoorn en Kampen. Dit artikel verscheen eerder in ”De Wekker”.