Celliste Anne-Linde Visser kiest haar muziekstuk: Bachs zesde cellosuite
Als ze een stuk moet kiezen, komt Anne-Linde Visser als vanzelf uit bij Bach. Diens cellosuites vormen het kernrepertoire voor iedere cellist. „Op deze muziek kun je je hele leven blijven studeren.” De zesde suite vraagt nog iets extra’s: een vijfde snaar.
De warme klanken van de cello vullen het intieme kerkje net buiten de binnenstad van Utrecht. De Holy Trinity Church, een anglicaanse parochiekerk met haar specifieke liturgische sfeer, vormt een passend decor voor de noten die Johann Sebastian Bach zo’n 300 jaar geleden uit zijn ganzenveer liet vloeien.
Anne-Linde Visser (27) –zittend op een pianokruk in het koor van de kerk, de cello tussen de knieën geklemd– gaat helemaal mee in de muziek. Bij elke streek van de strijkstok op de darmsnaren gaat het hoofd naar beneden en wipt haar staartje mee. Intussen ademt ze zwaar op het ritme van de muziek. Vier vingers van de linkerhand ‘bedienen’ de snaren van het instrument. De krul van de hals van de eeuwenoude cello –eind 18e eeuw in Duitsland gebouwd– komt precies ter hoogte van haar oor. Instrument en musicus versmelten bijna tot een eenheid.
Het is dansmuziek die ze laat horen. Een rustige, meditatieve Sarabande zorgt voor een serene sfeer. De Gavottes die volgen brengen met hun ritme en loopjes leven in de brouwerij.
Anna Magdalena
De musicus uit Den Haag kon kiezen welk strijkinstrument ze voor deze gelegenheid zou meenemen. Ze bespeelt meerdere barokinstrumenten: de basviool, de barokcello, de piccolocello en de viola da gamba.
Vanmiddag heeft ze de piccolocello –iets kleiner dan de gewone cello– meegenomen. Vanwege de muziek die ze wil vertolken: delen uit de zesde cellosuite (BWV 1012) van Bach. Een handschrift van Bach van dit werk is er niet. Maar wel van zijn tweede vrouw, Anna Magdalena. Zij schrijft het stuk, dat Bach waarschijnlijk tijdens zijn periode als kapelmeester in Köthen (1717-1723) componeerde, later over. En dan noteert ze erboven: ”A cinq cordes”, oftewel: op vijf snaren.
Visser: „We weten niet precies welk instrument dat dan zou moeten zijn. Maar in de tijd dat Bach in Leipzig werkt, na 1723, schrijft hij meerdere aria’s voor de piccolocello. Dus met dit instrument was hij bekend; het kan daarom heel goed zijn dat Anna Magdalena met dat vijfsnarig instrument een piccolocello bedoelt.”
Ze laat zien waar het om gaat. „Een gewone cello heeft vier snaren: een C-, G-, D- en A-snaar. De piccolocello heeft echter nog een vijfde, hoge toon: de E-snaar. Die extra snaar maakt dat de piccolocello een groter bereik heeft dan een gewone cello. Dat biedt de componist dus meer mogelijkheden. Het geeft ook een heel briljant geluid. En dat past goed bij deze zesde suite.”
Meerstemmig
De zesde cellosuite staat in D, een „feestelijke, triomfantelijke” toonsoort, volgens Visser. „Zelfs luidruchtig op sommige momenten.” Maar tegelijk wisselt Bach juist tussen allerlei verschillende karakters. „Er zijn ook momenten van rust en bezinning, dat je als publiek de muziek echt even over je heen kunt laten komen.”
Dat is bijvoorbeeld het geval in de Sarabande, het vierde onderdeel van de suite – na de Prelude, de Allemande en de Courante. „De Sarabande is een rustige, serieuze dans in drieën. Vaak ook met melancholische elementen erin.”
Ze laat horen hoe dat klinkt. Direct is duidelijk dat het niet zomaar om een simpel melodietje gaat. „Bach schrijft heel erg meerstemmig, de hele Sarabande door. Er gebeurt van alles, er lopen een heleboel lijnen. Het moeilijke is echter dat je als cellist maar twee snaren tegelijk kunt bespelen. Dus je wilt de melodie laten horen, én je moet akkoorden maken. Dat laatste doe je door akkoorden te rollen of op te breken, waarbij je suggereert dat je de melodienoot aanhoudt. Eigenlijk moet je dat bij bijna elke noot uitzoeken. Dat maakt deze muziek zo ingewikkeld.”
Na de verstilde Sarabande volgen twee levendige Gavottes. Visser: „Opvallend is dat Bach in de tweede Gavotte in dezelfde toonsoort blijft, D-groot. In de andere suites zou hij op dit punt naar mineur zijn gegaan.” Ze speelt de muziek fier en fris. In de tweede Gavotte zit nog een verrassing. „Hier doet Bach iets leuks: er komt ineens een soort doedelzak tevoorschijn.” Inderdaad waan je je even in de Schotse Hooglanden.
Virtuoos
Waarom Visser dit werk speelt als haar gevraagd wordt een muziekstuk te kiezen? „Bach is voor mij de top. Als cellisten hebben we geluk gehad dat hij de zes cellosuites nagelaten heeft. En daarvan is de zesde de meest virtuoze. Deze muziek is sowieso technisch heel moeilijk. En als je dat onder de knie hebt, blijft het altijd weer de vraag hoe je deze muziek op een mooie manier speelt. Dit zijn stukken waar je je hele leven op kunt blijven studeren.”
Mijn muziekstuk
In de vijfwekelijkse serie ”Mijn muziekstuk” voeren musici voor de camera hun favoriete muziekstuk uit en vertellen het verhaal achter de compositie. Volgende aflevering: 24 januari.
Anne-Linde Visser
Anne-Linde Visser (Alblasserdam, 1992) studeerde vorig jaar cum laude af voor haar masterstudie barokcello aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag, waar Lucia Swarts haar docent was. Aan de Royal Academy of Music in Londen studeerde ze viola da gamba bij Jonathan Manson. Deze studie rondde ze onlangs af.
Als Young Bach Fellow speelde ze meerdere projecten met de Nederlandse Bachvereniging en ook was ze lid van het Theresia Youth Baroque Orchestra. Ze werkte samen met beroemde dirigenten als Trevor Pinnock en Philippe Herreweghe.
Samen met Matthijs van der Moolen (trombone) en Elise Dupont (barokviool) vormt ze de vaste kern van het Haagse Castello Consort, dat zich richt op muziek uit de renaissance en de vroegbarok.
Visser is te horen op de basviool, de barokcello, de piccolocello en de viola da gamba. Ze bespeelt twee 18e-eeuwse instrumenten: een Engelse barokcello van Henry Jay (mede mogelijk gemaakt door de Stichting Eigen Muziekinstrument) en een Saksische piccolocello.