De PKN in de praktijk
Titel:
”De toelichting op de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland”, onder redactie van P. van den Heuvel
Uitgeverij: Boekencentrum, Zoetermeer, 2004
ISBN 90 239 1293 4
Pagina’s: 372
Prijs: € 28,50. Nog voordat de nieuwe kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) in werking trad, verscheen er al een toelichting. De kerkleden treffen het op dit punt dus aanzienlijk beter dan de hervormden die destijds veertig jaar lang een deugdelijke verklaring van de hervormde kerkorde moesten ontberen. ”De toelichting op de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland” wil, aldus het woord vooraf, behulpzaam zijn bij het hanteren van de nieuwe bepalingen die per 1 mei zijn ingegaan. Een doelstelling die zeker wordt gehaald.
De auteurs -drs. B. Wallet, dr. P. van den Heuvel, prof. dr. L. J. Koffeman, mr. T. M. Willemze en dr. F. T. Bos- zijn allen bij het totstandkomen van de nieuwe kerkorde betrokken geweest. Ze weten dus waarover ze het hebben.
De opzet van hun boek sluit nagenoeg geheel aan bij die van de kerkorde (’grondwet’ van de kerk) en de ordinanties (concrete rechtsregels). Van alle onderwerpen die in het kerkelijk leven denkbaar zijn -doop, belijdenis, avondmaal, huwelijk, tucht, opleiding predikanten, verhoudingen binnen de kerk, registratie van gemeenteleden, verkiezingsregelingen, diaconaat, pastoraat, geld en goed, de rechtspositie van predikanten, bijbelvertaling, zending, oecumene en nog vele andere zaken- komt aan de orde hoe ze in de PKN zijn geregeld.
Hoewel predikanten, kerkenraden en kerkleden met veel nieuwe regels te maken krijgen en eigenlijk een overstap maken, betekent dit niet dat de toelichting de nieuwe situatie ook beschrijft in vergelijking met die van voor 1 mei. Slechts hier en daar gaat het boek in op de gang van zaken zoals die vroeger was. Wanneer je jezelf ten doel stelt een toelichting te schrijven, is dit een logische keuze. Toch had het -en dat geldt zeker voor een boek dat min of meer op het moment van de overgang verschijnt- de betrokkenheid kunnen vergroten wanneer er meer geschreven zou zijn in termen van dingen die hetzelfde zijn gebleven en dingen die veranderd zijn. De PKN ziet zichzelf immers als de voortzetting van de Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken en de Lutherse Kerk. Tegelijkertijd is dit gemakkelijker gezegd dan gedaan, juist omdat er drie verschillende kerken die alle hun eigen rechtsregels hadden, zijn opgegaan in één kerk met een geheel nieuwe kerkorde.
Motieven
Het boek geeft regelmatig inzicht in de motieven achter bepaalde regels. Dat vergroot het begrip ervoor. Waarom zijn de regels zoals ze zijn? Zo geldt voor veel functies in de kerk bijvoorbeeld een benoemingstermijn van vier jaar met de mogelijkheid om eenmaal herbenoemd te worden. Leden van de commissies voor het opzicht en van de commissies voor de behandeling van bezwaren en geschillen worden echter voor acht jaar ineens benoemd zonder mogelijkheid van herbenoeming. De reden hiervoor is dat de vraag naar een eventuele herbenoeming geen enkele rol kan spelen bij de uitvoering van het werk. Het onderstreept de onafhankelijkheid van beide soorten commissies.
Historische verhandelingen over de totstandkoming van bepaalde kerkordeartikelen blijven in dit boek grotendeels achterwege. De uitleg bij de naam van de kerk bijvoorbeeld is helder en zakelijk, maar rept met geen woord over de grote moeite die het heeft gekost om in de drie synodes overeenstemming te bereiken over de nieuwe naam.
Enerzijds is dat knap. Zeker wanneer je bedenkt dat de opstellers van dit boek jarenlang bij de synodale beraadslagingen aanwezig zijn geweest en ongetwijfeld de nodige teleurstellingen hebben moeten verwerken. Deze benadering heeft ook iets goeds in zich. Want voorstellen die het niet hebben gehaald, functioneren als het goed is ook niet in de kerkelijke praktijk.
Anderzijds roept deze benadering bij hen die de eindeloze discussies hebben meegemaakt -en dan is de naam maar een van de vele onderwerpen- ook een gevoel van bevreemding op. Zo vanzelfsprekend als het hier nu staat, was het nu allemaal ook weer niet.
Definities
De verklarende woordenlijst aan het einde van het tweede hoofdstuk is heel nuttig. Zo blijkt duidelijk, om er maar één definitie uit te halen, dat een besluit dat je ín overleg met een ander moet nemen iets anders is dan beslissen ná overleg. Bij de eerste zinsnede is overeenstemming vereist. De tweede duidt op het vragen van advies, waaraan je echter niet gebonden bent. Dit soort onderscheidingen zou een minder gevorderde kerkordegebruiker gemakkelijk kunnen ontgaan. Zo’n aparte lijst zal daarom zeker zijn diensten bewijzen. Deze had zelfs een meer in het oog springende plaats verdiend, bijvoorbeeld in de buurt van de uitgebreide registers. Lang niet iedere lezer zal dit boek namelijk van voren naar achteren doornemen. De meesten raadplegen waarschijnlijk afzonderlijke hoofdstukken op het moment dat zij met een bepaald onderwerp te maken krijgen.
Theologische verantwoording
De toelichting begint met een uitgebreide theologische verantwoording van de hand van ds. Wallet. Hij volgt hiervoor de 19 artikelen van de kerkorde in engere zin (de zogeheten Romeinse artikelen) op de voet. Zij die ook voor het kerkelijk leven van vandaag een nauwe binding met de belijdenisgeschriften uit vroeger eeuwen voorstaan, zullen zich niet zo herkennen in de visie van Wallet. „Historisch gezien gaan de belijdenissen van het voorgeslacht mee om de continuïteit in de traditie aan te geven”, schrijft hij. „Wij staan in de traditie die geprofileerd is door de belijdenissen, maar leven in deze tijd. Iedere generatie staat voor de vraag van continuïteit en discontinuïteit ten aanzien van de traditie. Er worden op het aambeeld van de traditie nu eenmaal geen principes gesmeed die vrijwaren van roest.”
Hoofdstuk 3 over het belijden gaat verder dan de behandeling van de kerkordetekst en citeert ook uitgebreid uit de notitie ”Verbonden met het gereformeerd belijden”. Ongetwijfeld gebeurt dit vanwege het grote belang dat de kerk heeft bij een goed verstaan hiervan. Het is immers de wijze van binding aan de belijdenis waardoor het velen grote moeite kost hun plaats binnen de PKN in te nemen en die zoals inmiddels pijnlijk duidelijk is geworden ook tot een kerkscheuring van formaat heeft geleid.
Een exclusieve binding aan de gereformeerde belijdenisgeschriften wijst de kerk af. Deze toelichting beklemtoont nog eens dat er volgens het moderamen van de hervormde synode in de binding aan de belijdenisgeschriften binnen de PKN geen verandering optreedt met de situatie zoals die sinds 1951 in de Hervormde Kerk is geweest. Dat betekent dat, hoewel de kerk haar relatie tot de belijdenisgeschriften ruimer heeft geformuleerd dan bezwaarden voorstaan, dat hun niet het recht ontzegt om zelf binnen de kerk te leven vanuit een strikte binding aan de gereformeerde belijdenisgeschriften en om vanuit deze visie de kerk aan te spreken op haar belijden.
Erkennen en respecteren
Ook de uitgebreide uitleg over wat ”erkennen en respecteren” van de bijzondere verbondenheid precies behelst, is geen overbodige luxe in deze tijd. Hoewel de woorden anders doen vermoeden, wordt er aldus deze uiteenzetting „dus niet gevraagd opvattingen te onderschrijven waarvan men oordeelt dat ze strijdig zijn met de Heilige Schrift.” En groeien in het gemeenschappelijk belijden van de kerk (ord. 1.3) betekent niet „dat zaken die tegen Gods Woord zijn, geleidelijk aan zouden moeten worden aanvaard.”
Het convenant van de classis Alblasserdam, dat verscheidene gemeenten inmiddels hebben aanvaard en in hun plaatselijke regeling of beleidsplan hebben opgenomen, heeft geen plaats gekregen in deze toelichting. Waarschijnlijk lag het boek al bij de drukker toen de betekenis van dit convenant voor de kerkelijke praktijk helder werd. In een eventuele volgende editie verdient een verhandeling over de kerkrechtelijke waarde van dit document beslist een plaats, zeker gezien het gesteggel dat hierover in de weken rond de fusiedatum plaatshad.
Het laatste hoofdstuk van het boek is niet gerelateerd aan één bepaalde ordinantie. Het gaat over de lutheranen in de PKN. Zij nemen in de kerk een eigen plaats in en diverse bepalingen uit het geheel van de kerkorde die op hen van toepassing zijn, staan hier nog eens bij elkaar. Dat hoofdstuk is dus vooral handig voor lutheranen en wie met hen te maken krijgen.
Diakenen
Diakenen die het boek ter hand nemen, moeten zich wel miskend voelen wanneer zij lezen wat dr. Bos over hen te berde brengt. Onomwonden stelt hij dat de diaconie er alleen is voor vermogensrechtelijke aangelegenheden. Dat mag waar zijn, voorzover het de rechtspersoon diaconie betreft. Maar dit kan toch niet gelden voor (het college van) diakenen. Het is mij dus een raadsel hoe hij op pagina 273 met een beroep op de vermogensrechtelijke aard van het diaconale werk kan verdedigen dat niet de diakenen, maar de preses en de secretaris van de kerkenraad -en dat zijn in veel gemeenten geen diakenen- een gemeente vertegenwoordigen in diaconale aangelegenheden die niet van vermogensrechtelijke aard zijn. Daarmee suggereer je toch dat diakenen er alleen zijn voor de centen. Dit lijkt me niet bijbels, niet in overeenstemming met het formulier dat bij de bevestiging wordt gebruikt en het strijdt ook met artikel V van de kerkorde, dat een veel ruimere taak voor diakenen ziet weggelegd.
De auteur van de toelichting is uiteraard niet verantwoordelijk voor de regel zelf. Dat is de synode die de kerkorde heeft aanvaard. Maar als de door Bos aangevoerde argumentatie werkelijk de reden is waarom diakenen de gemeente niet bij diaconale aangelegenheden van niet-vermogensrechtelijke aard mogen vertegenwoordigen, moet de synode nog maar eens bedenken of dit wel zo’n verstandig besluit was. Heeft de praktijk (van kerkelijke vergaderingen) al niet vaak genoeg laten zien dat predikanten en ouderlingen in veel gevallen niet de beste pleitbezorgers zijn van diaconale aangelegenheden? Dat zijn nog altijd de diakenen zelf. De kerkorde in engere zin houdt overigens de ambtsdragers gemeenschappelijk verantwoordelijk voor de diaconale arbeid. En daar ligt waarschijnlijk dan ook de echte reden waarom de vertegenwoordiging berust bij de voorzitter en secretaris van de kerkenraad als geheel, en niet alleen bij de diakenen.
Visie van de schrijvers
Wat in dit boek opvalt is dat de schrijvers bepaalde regels verder invullen dan de kerkorde doet. Om een voorbeeld te noemen: de kerkorde kent bij de verkiezing van ouderlingen en diakenen geen beperkingen met betrekking tot bloedverwantschap of aanverwantschap. Het is dus denkbaar dat in een gemeente bijvoorbeeld twee broers of een vader en een schoonzoon samen in dezelfde kerkenraad zitten. Dan wordt er -in tegenstelling tot wat in de Hervormde Kerk gebruikelijk was- kerkordelijk gezien geen regel overtreden. De toelichting voegt hieraan vervolgens toe: „Voorkomen moet worden dat de bevoegdheden in een gemeente berusten bij de leden van slechts enkele families.”
Dat lijkt me op zichzelf een uitstekend advies dat het verdient om opgevolgd te worden. Maar door dit soort dingen die niet direct uit de regels van de kerkorde voortvloeien zo te poneren, vervaagt de grens tussen de echte regels en de persoonlijke mening van de auteurs. Ik vind dat niet positief voor een boek als dit, een boek dat toch een bepaalde (kerk)juridische lading heeft. Als de kerkorde een bepaalde ruimte openlaat, heeft de synode daarvoor meestal bewust gekozen. Wellicht kun je het in bepaalde gevallen hiermee niet eens zijn, maar een boek als dit behoort te honoreren wat de kerkorde bepaalt.
Op andere momenten bedienen de auteurs zich van zinsneden als ”het ligt voor de hand dat” en ”het lijkt minder juist om”. Dan is gelukkig wel helder dat het om de visie van de schrijvers gaat en het geen vaststaande regels betreft. Maar hierbij kun je afvragen of dit wel thuishoort in een boek dat een -ja zelfs dé- toelichting pretendeert te geven op de kerkorde. En wel een kerkorde waarvan een synode de tekst officieel heeft vastgesteld en die in veel gevallen tot op de komma nauwkeurig is overdacht. Moet een boek als dit zich toch eigenlijk niet bezighouden met wat er staat in de kerkorde, uitleggen wat daarmee is bedoeld en aangeven hoe het in de praktijk moet worden toegepast? Desnoods beschrijf je daarbij meer dan één mogelijkheid.
Status
Een grote vraag die dit boek oproept is welke status het nu precies heeft. Bij mijn weten heeft de synode deze toelichting nooit als officieel gezaghebbend document aanvaard. En daarom vind ik de aanduiding ”de toelichting bij de kerkorde” te pretentieus, zeker in combinatie met de zin in het colofon dat deze toelichting hoort bij de kerkorde van de PKN. Dat woordje ”de” in de titel had gerust achterwege kunnen blijven.
Deze kritische opmerking laat echter onverlet dat deze toelichting een handig en nuttig boek is. Geen enkele predikant of kerkenraad binnen de PKN kan dit boek zomaar terzijde laten liggen zonder zichzelf tekort te doen in zijn functioneren binnen de officiële kerkelijke kaders, ongeacht of dat nu plaatselijk in een gemeente is of bovenplaatselijk in meerdere vergaderingen, colleges of commissies.