Niet elke babyboomer een geluksvogel
Deze week bleek uit cijfers dat babyboomers helemaal niet onevenredig veel voordeel hebben genoten. Toch zal deze generatie nog wel even het mikpunt blijven.
Het Sociaal Cultureel Planbureau windt er in haar meest recente publicatie geen doekjes om. Het blijkt een hardnekkig vooroordeel dat de generatie die is geboren tussen 1946 en 1955 het meest heeft geprofiteerd van de na-oorlogse welvaart. Volgens het SCP is juist het daarop volgende geboortecohort achteraf gezien het beste af geweest, al gaat het slechts om gemiddelden.
Dit nuchtere rapport zal niet kunnen voorkomen dat het woord ‘babyboomer’ een beschuldigende ondertoon blijft houden, zelfs al heeft het zijn oorspronkelijke betekenis allang verloren. In de volksmond ben je al een zogeheten ‘boomer’ wanneer je ouder bent dan vijftig of er in de ogen van anderen ouderwetse denkbeelden op nahoudt. In werkelijkheid zijn de oudste babyboomers al bijna 74 en gaat de laatste werknemer van deze generatie bijna met pensioen.
Het klopt dat de na-oorlogse geboortegolf nadrukkelijk haar stempel op de samenleving heeft gedrukt en maatschappelijke verschuivingen heeft veroorzaakt waarvan de gevolgen tot op heden voelbaar zijn. Tegelijk is het vooral de generatie die in de jaren 30 is geboren, die optimaal heeft kunnen profiteren van stijgende huizenprijzen en de zekerheid van een eindloonpensioen.
Misverstand
Die laatste zin formuleer ik met opzet zo, want het zou een misverstand zijn om een generatie aan te duiden als een homogene grijze massa. Net zoals er genoeg millennials zijn die wél in een koophuis wonen en een vast arbeidscontract hebben, zo zijn er ook veel ouderen die altijd zijn blijven huren en moeten rondkomen van een bescheiden pensioenuitkering die al jaren niet meer is geïndexeerd.
Jongeren die ageren tegen oudere generaties krijgen in de media steevast een platform, omdat scherpe tegenstellingen goed zijn voor verkoopcijfers. Zo wordt keer op keer het clichébeeld geschetst van jongeren die massaal achter het net vissen, terwijl de werkelijkheid veel genuanceerder is en er schrijnende verschillen bestaan tussen leeftijdgenoten.
Een student die de pech had in 1961 geboren te zijn, bouwde een forse studieschuld op, terwijl een generatiegenoot uit 1967 met zijn neus in de boter viel toen de basisbeurs werd ingevoerd.
Zo is er ook een onoverbrugbaar verschil tussen iemand die in 2014 noodgedwongen zijn koopwoning met verlies moest verkopen en een starter die in datzelfde jaar voordelig zijn eerste woning kocht onder de vraagprijs.
Generalisaties over generaties gaan voorbij aan de eigen verantwoordelijk en verhullen dat er op maatschappelijk en financieel terrein altijd sprake zal zijn van winnaars en verliezers.
Zo kan de wrok richting oudere generaties net zo goed voortkomen uit persoonlijke frustratie over het feit dat de eigen ouders nooit een huis hebben gekocht dat sindsdien enorm in waarde is gestegen. Gemiste kansen kunnen zich op elk moment aandienen en binnen elke leeftijdsgroep, want ook de meeste jongeren hebben geen bitcoins gekocht toen die nog maar 50 dollarcent per stuk kostten.
De auteur is publicist. Reageren? hormann@refdag.nl