Duisternis
Johannes 1:5
„En het Licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft Hetzelve niet begrepen.”
Het gebeurt weleens dat je in donkere bergen in een afgrond stapt. Zo ook zielen die zonder Christus zijn. Het pad van de goddelozen is als donkerheid. Zij weten niet waartegen zij stoten. Arme verblinde zielen die in de zonde wandelt, u weet niet wat u doet. U weet dat u nooit tot Christus gekomen bent en nochtans wandelt u met een geruste tred voort, alsof u voor altijd op een zacht kleed ging. Ontwaakt! Ga niet in de duisternis verder, want de afgrond en de valstrik liggen op uw weg, en vele vermetele zondaars hebben zich een haastig verderf bereid. „Geeft eer de Heere, voordat uw voet op de duistere bergen struikelt. Terwijl u naar licht uitziet, verandert Hij het in schaduwen des doods en maakt de duisternis groter.”
Christus gaat over de ziel op. Het beeld is genomen van het opgaan der zon. Wanneer de zon opgaat, is alles licht. Zo wanneer Christus over de ziel opgaat, is alles licht. Wanneer God allereerst een ziel doet ontwaken, ziet de mens zichzelf zitten in grote donkerheid en in schaduwen des doods. Hij vreest weldra in de buitenste duisternis te zullen geworpen worden. Hij zegt: Ik moet mijn weg naar het licht richten. Hij worstelt om zichzelf te rechtvaardigen, hij beproeft zich om zijn begane zonde door berouw uit te wissen, hij tracht zijn leven te verbeteren.
Robert Murray M’Cheyne, predikant te Dundee
(”Leerredenen”, 1862)