‘Moord studente niet hulpclubs te verwijten’
Dat de 21-jarige Amerikaanse studente Sarah Papenheim vorig jaar is doodgestoken door haar huisgenoot, valt hulpverleners niet te verwijten. De meldingen die van een vriendin binnenkwamen over de dreigende situatie met verdachte Joël S. zijn op een zorgvuldige wijze opgepakt door het meldpunt verwarde personen en het wijkteam. Dat concludeert de Zorgconsul in een rapport dat vrijdag openbaar gemaakt is.
Het slachtoffer werd op 12 december omgebracht door S., die haar huisgenoot was in het studentencomplex. Uit het onderzoek blijkt onder meer dat aan Papenheim het advies was gegeven om S. niet te vertrouwen en weg te gaan of 112 te bellen als ze zich niet veilig voelde. Ze gaf zelf signalen af dat ze dacht niet in gevaar te zijn.
Het meldpunt en het wijkteam oordeelden dat er geen sprake was van een acute dreiging of acuut gevaar. Daarom is de situatie niet doorverwezen naar de politie. Na een goed verlopen, onaangekondigd bezoek van hulpverleners aan S. werd de situatie toch zorgelijker - door nieuwe informatie van Papenheim. Een nieuw bezoek kwam er niet meer omdat twee dagen later de steekpartij plaatshad. Tegen de verdachte is woensdag tien jaar celstraf en tbs met dwangverpleging geëist. De uitspraak van de rechtbank in Rotterdam is op 11 december.
De moeder van Papenheim is het niet eens met de conclusies. Volgens haar had de politie wel ingeschakeld moeten worden, evenals een deskundige om een diagnose te kunnen stellen. Haar advocaat gaat het rapport bestuderen maar ziet op bepaalde punten al verschillen tussen het rapport en het strafdossier.
De Zorgconsul vindt wel dat de manier waarop de hulpinstanties hun informatie verzamelen, te informeel is en daardoor kwetsbaar. Er moeten onder meer formele werkafspraken komen voor de hulpinstanties, onder meer over de inzet van de crisisdiensten.