Ouders kritischer en meer betrokken
Driekwart van de basisschoolleerkrachten wordt door ouders onder druk gezet om hun kind een zo hoog mogelijk schooladvies te geven. Als gevolg daarvan paste 21 procent weleens een advies aan. Ouders lijken steeds veeleisender te worden. Welk effect heeft deze opstelling op leerkracht en leerling?
De afgelopen vijf jaar zijn ouders zich intensiever gaan bezighouden met de manier waarop leerkrachten hun kinderen begeleiden naar goede leerprestaties. Dat bleek uit een eerder dit jaar gehouden peiling van DUO Onderwijsonderzoek en Advies en onderwijsvakblad Didactief naar de betrokkenheid van ouders binnen de school.
Ruim de helft (56 procent) van de 500 deelnemende leerkrachten vond de betrokkenheid positief of zeer positief. Zo’n 10 procent beoordeelde deze betrokkenheid echter als negatief of zeer negatief. Ouders zouden geen vertrouwen meer hebben in de leerkracht en een te hoge prestatiedruk op hun kinderen leggen.
Ook Jan Troost, adjunct-directeur van locatie Guido de Brès van het Wartburg College, ziet dat de ouderbetrokkenheid groeit. „Er komen bijvoorbeeld steeds meer ouders naar de oudercontactavond. Dat toont aan dat ouders met hun kind en met de resultaten van hun kind begaan zijn. Dat vinden we als school heel positief.”
Marcel Vercammen, teamleider van de onderbouw op de CSG Prins Maurits in Middelharnis, en Albert Juffer, teamleider onderbouw van de Pieter Zandt scholengemeenschap in Kampen, signaleren eveneens dat veel ouders op een positieve manier betrokken zijn. Juffer: „Het merendeel van de ouders is loyaal en vertrouwt op de kundigheid van het onderwijspersoneel.”
Behalve de toenemende betrokkenheid ziet hij ook dat ouders mondiger worden. „Als een leerling aan het begin van het jaar bijvoorbeeld op de mavo goede resultaten haalt, komt het soms voor dat ouders hun kind zo snel mogelijk op de havo willen hebben, terwijl wij eerst nog wat langer de ontwikkeling van de leerling willen volgen om een gedegen advies te kunnen geven. Dan gaat het echter om uitzonderingsgevallen; het merendeel van de ouders stelt zich constructief en positief op en vindt het belangrijk dat hun kind onderwijs volgt op een niveau dat past bij zijn of haar mogelijkheden.”
Weerstand
Landelijk gezien lijkt onvrede van ouders meer regel dan uitzondering te zijn. In maart 2018 bevroegen CNV Onderwijs en het EenVandaag Opiniepanel ruim 2200 leraren op de manier waarop ouders omgaan met het schooladvies van hun kind. Zo’n 89 procent gaf aan recent meegemaakt te hebben dat ouders het niet eens waren met het gegeven schooladvies. Driekwart van de deelnemende leerkrachten was de afgelopen twee jaar onder druk gezet om een leerling een hoger schooladvies te geven. Zo’n 21 procent heeft dit ook daadwerkelijk weleens gedaan. Vooral een vmbo-advies blijkt weerstand op te roepen.
Ook Troost herkent dit beeld. „Landelijk groeien de havo- en vwo-afdelingen, ter-wijl het vmbo krimpt. De vraag is dan: is heel Nederland intelligenter geworden? Dat lijkt me niet. We horen nogal eens van basisschooldocenten dat er door ouders druk wordt uitgeoefend om hun kind de havo of het vwo te laten proberen, ook als dat niet het advies is.”
Het feit dat leerlingen soms op een te hoog niveau worden geplaatst, vindt de adjunct-directeur, zowel voor het kind zelf als voor de klas waarin het kind zit, niet wenselijk. „Op onze school hebben we weleens een klas gehad die enorm druk was en slecht presteerde. Het bleek dat een groot deel van de leerlingen niet thuishoorde op het niveau waarop ze geplaatst waren.”
Achteraf hoorde hij van de basisscholen waar de leerlingen vandaan kwamen dat er behoorlijk wat druk vanuit de ouders was geweest om hun kind toch op het desbetreffende niveau te plaatsen. „Je ziet dan dat de stof voor de leerlingen te moeilijk is en dat de leerlingen daardoor vervelend gedrag gaan vertonen. Dat gedrag heeft dan weer een nadelig effect op de kinderen die het niveau wel aankunnen.”
Leerlingen voor wie het niveau waarop ze zitten eigenlijk te hoog gegrepen is, gooien niet altijd het bijltje erbij neer. Troost ziet ook dat een deel van hen juist heel hard gaat werken. In de onderbouw lukt het deze leerlingen daardoor nog wel het hoofd boven water te houden, maar in de bovenbouw krijgen ze het moeilijk. „Sommigen krijgen dan het gevoel te falen en school niet meer aan te kunnen. In het ergste geval ontwikkelen ze zelfs depressieve klachten.”
Bijltje
Uit onderzoek van het Trimbos-instituut, de Universiteit Utrecht en het Sociaal en Cultureel Planbureau blijkt dat het aandeel leerlingen dat druk door schoolwerk ervaart sinds 2001 is gestegen van 15 procent naar zo’n 35 procent in 2017. Gonneke Stevens, universitair hoofddocent algemene sociale wetenschappen aan de Universiteit Utrecht, leidde het onderzoek. Ze noemt deze stijging opmerkelijk. „Een van de mogelijke verklaringen hiervoor is de steeds hogere druk die ouders op hun kind leggen om goed te presteren. Daarnaast speelt waarschijnlijk mee dat de exameneisen strenger zijn geworden, vervolgopleidingen vaker aanvullende eisen stellen en leerlingen zelf perfectionistischer zijn.”
Het hebben van hoge en positieve verwachtingen van het kunnen van leerlingen kan een positief effect hebben op de resultaten, meent Juffer. „Onderwijswetenschapper John Hattie ziet dat als een van de succesfactoren voor goed onderwijs. Er mag echter niet te veel van een kind gevraagd worden, want dan zie je inderdaad dat leerlingen gestrest en onzeker raken.”
Ook Vercammen ziet dat de meeste ouders hun kind niet overvragen. „Ik kan zo geen ouders van leerlingen bedenken die per se willen dat hun kind naar bijvoorbeeld het vwo gaat. Ik zie wel dat leerlingen aan zichzelf hogere eisen stellen en erg gericht zijn op resultaten. Dat vind ik zorgelijk; het zou goed zijn als ze ook gericht zouden zijn op persoonlijke ontplooiing en geloofsontwikkeling.”
Prinsjes
Waarom vinden ouders het zo belangrijk dat hun zoon of dochter onderwijs op een zo hoog mogelijk, misschien zelfs te hoog, niveau volgt? Allereerst willen ouders graag dat hun kind goede kansen heeft op de arbeidsmarkt en denken ze vaak dat bij een hogere vooropleiding dat sneller het geval is, merkt Troost.
„Aan de andere kant zie ik ook dat ouders gevoelig zijn voor de status die het blijkbaar met zich meebrengt als je kinderen op een hoog niveau onderwijs volgen. In dat opzicht gaan het individualisme en het materialisme onze reformatorische gezindte niet voorbij. We krijgen als school steeds meer prinsjes en prinsesjes; kinderen moeten zo geplooid worden dat ze een bepaald niveau toch kunnen halen.”
Juffer is ervan overtuigd dat de intentie van elke ouder goed is en dat elke ouder het beste voor het kind wil. Hij ziet ech- ter wel dat het spannend kan worden als de mening van de ouders over het beste voor hun kind botst met de visie van de school.
Halverwege ieder schooljaar krijgt elke leerling van de onderbouw van de Pieter Zandt scholengemeenschap een determinatieadvies. Daarin wordt duidelijk gemaakt op welk niveau de leerling volgend jaar het best onderwijs kan volgen. „Het komt voor dat ouders hierop een andere visie hebben. De tweede helft van het schooljaar volgen we de ontwikkeling van het kind en blijven we met de ouders in contact om samen op één lijn te komen. Vroeger gaf je als school een advies en kon je zeggen: Zo gaan we het doen. Dat gaat nu niet meer. Dat waardeer ik positief; een kritische houding richting je organisatie zorgt ervoor dat je scherp blijft.”
Tijd
In 2017 bevroeg CNV Onderwijs 134 schoolleiders op de betrokkenheid van ouders. Zo’n 91 procent gaf aan dat vooral leraren, naast schoolleiders en intern begeleiders, last hebben van de mondige en veeleisende houding van ouders.
Troost: „Je ziet dat ouders makkelijker contact opnemen met docenten als hun kind bijvoorbeeld een slecht cijfer haalt. Dat is positief, dan zijn ouders betrokken bij de resultaten van hun kind. Als een docent echter dertien klassen van dertig leerlingen heeft, neemt de werkdruk wel toe.” Door de komst van e-mail is de drempel om contact op te nemen een stuk lager, ziet Juffer. „Die laagdrempeligheid en openheid juich ik toe, mits de ouders uitgaan van de professionaliteit van de school.”