Er is vergeving
Psalm 130:4
„Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt.”
Het is niet goed dat u, wanneer u die overgebleven struikelingen gewaar wordt, uzelf dan lang, zoals sommigen, zou ophouden met te vragen: „Kan dit met genade bestaan? Zou het wel waarheid zijn? Heb ik mij niet bedrogen?” Want door zoiets te vragen wordt uw boosheid niet vergeven, en ook niet verbroken, maar vaak erger. Want of uw boosheid met genade bestaan of niet bestaan kan: ze maakt u verdoemelijk. U moet zich daarvan in waarheid bekeren, als u behouden zult worden. Het zou dan het beste voor u zijn dat u, zodra u verdorvenheden gewaar werd, u zich direct daarover voor de Heere vernederde, de Heere Jezus de eer liet toekomen dat Hij machtig en gewillig is om u ook deze boosheid te vergeven, en daarvan eindelijk vrij te maken, en dat u zich zoals u bent, aan Hem overgaf. Al was u duizendmaal met uw boosheid gekomen, zo diende u dan aanstonds dezelfde weg weer in te slaan: opnieuw vergeving te zoeken, en hartelijk te begeren dat de boosheid dan nu eens meer verbroken mocht worden. U zou direct een gegronde vergeving van uw boosheden deelachtig worden. Uw ziel zou nieuwe rust ondervinden. U zou ook nieuwe kracht tegen uw verdorvenheid ontvangen, in de heiligmaking vorderen, en uw begeerte om van alle overblijfselen van de zonde geheel vrij te zijn, in uw dood, buiten alle tegenspraak verkrijgen.
J. C. Appelius, predikant te Zuidbroek en Muntendam
(”Aanmerkingen over het recht gebruik van het Evangelie”, 1762)