Biograaf haalt Dirk Donker Curtius uit de schaduw van Thorbecke
Wie 1848 zegt, denkt haast automatisch aan de befaamde grondwetsherziening van dat jaar. Volgens goed vaderlands gebruik werd ze in het hele land afgekondigd vanaf de pui van de stadhuizen.
Een jongen van net elf stond in Middelburg te luisteren: zijn creatieve toepassing van de verruimde vrijheden zou het hele volwassen leven bepalen van deze Bram (Abraham) Kuyper.
Wie 1848 zegt, denkt automatisch ook aan Thorbecke. De man van 1848 kan niemand anders zijn dan hij. Maar juist dat beeld gaat op de helling met deze stevige studie, de dissertatie van bestuurskundige Mathijs van de Waardt (1984). Bewust en onbewust –het lijkt meer de onvermijdelijke uitkomst van het onderzoek dan de insteek– kantelt het vast thorbeckiaanse beeld.
Niet Thorbecke loodste de grondwetsherziening door beide Kamers en zette zijn persoonlijke stempel, maar ‘DDC’ ofwel Dirk Donker Curtius. Hij was het die als verantwoordelijk minister in 1848 alles in goede banen wist te leiden en volbracht wat de koning van hem verwachtte – terwijl Thorbecke niet eens in de Kamer gekozen was en in de cruciale maanden geen rol speelde.
Anders dan universiteitsman Thorbecke (1798-1872) was zijn iets oudere leeftijdsgenoot Donker Curtius (1792-1864) een man van de praktijk. Als advocaat in Den Haag bouwde hij een succesvolle carrière op voor hij –onverwacht– door koning Willem II de politiek in werd getrokken. Dat het voor hemzelf ook als een verrassing kwam, hij was bovendien al 55, heeft alles met zijn loopbaan tot dusverre te maken.
Niet alleen als advocaat van gevoelige perszaken, maar ook als activist en publicist had hij zich als een ietwat libertijns gekleurde en in elk geval vrijgevochten liberaal laten kennen. De naam Donker Curtius stond voor een liberale rebel en hij werd in conservatieve en andere gezeten kringen gevreesd als een potentiële revolutionair.
Revolutionair
Wat hem onderscheidde van andere revolutionairen was zijn overtuiging dat het koningschap –mits constitutioneel verankerd– onmisbaar was als kritische tegenmacht tegen de politieke machten. Mede daarom –Van de Waardt suggereert dat zijn kennis van homoseksuele escapades van Willem II ook een rol speelde– geniet hij het rotsvaste vertrouwen van de koning. Hij beschaamt het niet: als minister, daarna Kamerlid en nog eens opnieuw minister (na de Aprilbeweging, 1853-1856) heeft hij niet alleen het vertrouwen van Willem II, maar weet hij zelfs de kroonprins –die er niet aan wilde– zover te krijgen dat deze als Willem III het constitutionele koningschap aanvaardt.
Donker Curtius is daarmee een klassiek voorbeeld van een revolutionair die bereid is de orde te redden om wetteloosheid te voorkomen. Bovendien wist hij deze naar zijn eigen liberale hand te zetten.
Dat hij desondanks als conservatief de geschiedenis is ingegaan, is hierdoor te verklaren, maar vooral door zijn herhaalde botsingen met de thorbeckianen. Anders dan hijzelf had Thorbecke namelijk een herkenbare aanhang, een partij haast, die na 1848 niet alleen uitdrukkelijk zich roerde in de Kamer, maar ook de geschiedenis schreef.
Hoewel de inhoudelijke verschillen tussen Thorbecke en Donker Curtius niet groot waren, werd het een klassiek geval van geschiedschrijving door de winnaars: Donker Curtius ging eruit, Thorbecke kwam erin.
Met wat nuances is dat sindsdien het beeld gebleven en het is de niet geringe verdienste van dit boek dat nu ook de onhoudbaarheid ervan vaststaat. Donker Curtius was niet alleen levenslang een overtuigde liberaal, hij was ook de cruciale figuur in 1848. Maar het is pas deze studie die systematisch deze rol uit de doeken doet en hem uit Thorbeckes schaduw haalt.
Staatscommissie
Vanaf 19 maart 1848 diende de man die een paar dagen eerder nog protestdemonstraties had georganiseerd, de koning als minister van Justitie. Twee dagen daarvoor was hij samen met de Kamerleden Luzac en zijn jeugdvriend De Kempenaer, en verder de voormalige Kamerleden Storm en Thorbecke –alle vier ‘negenmannen’ die in 1844 een liberaal ontwerp hadden ingediend– benoemd in de staatscommissie die een grondige herziening van de Grondwet moest ontwerpen.
De commissie kwam voor het eerst bijeen op 18 maart in Donkers huis aan de Lange Voorhout en was ruim een week later al klaar. De vijf mannen wisten wat ze wilden: directe verkiezingen, ministeriële verantwoordelijkheid, het recht van amendement en nog een paar vrijheden. Thorbecke, die dienst deed als voorzitter en secretaris, liep alles nog eens door en toen ging het naar de drukker. Voor hem zat daarmee het werk erop en hij zou verder geen rol meer spelen.
Voor Donker begon het pas. Twee ministers konden niet met de voorstellen leven en traden af. Van mei tot zijn aftreden in 1849 was Donker de feitelijke kabinetsleider en hij was het die de voorstellen door achtereenvolgens de Tweede Kamer, Eerste Kamer, beide Kamers samen en nog eens de Eerste Kamer loodste. De koning tekende de vernieuwde Grondwet op 11 oktober en op 3 november werd deze feestelijk afgekondigd van alle stadhuizen.
Niet alles kreeg Donker er ongeschonden door –beide Kamers waren in grote meerderheid conservatief– en hij had zich bij sommige aanpassingen pragmatisch betoond. Zo had hij de rechtstreekse verkiezing van de Eerste Kamer ingeruild voor een getrapte door Provinciale Staten (anno 2019 nog altijd de praktijk).
Vergeten
De rechtlijnige Thorbecke vergaf hem nooit en haalde later zijn gram. Donker Curtius werd vooral vergeten: afgezien van een Franstalige levensbeschrijving van Odilon Périer uit 1876 is dit pas zijn eerste biografie. De auteur omschrijft het als een „publieke” biografie, en inderdaad is er van zijn privéleven relatief weinig bekend.
Toch was er meer te zeggen geweest over Donkers verhouding tot de Hervormde Kerk. Zijn oudste broer was, ook tijdens de Afscheiding, voorzitter van de synode en zelf zag Donker armenzorg als een taak van de kerk, niet van de overheid. Dat vraagt om meer.
Boekgegevens
De man van 1848. Dirk Donker Curtius, Mathijs van de Waardt; uitg. Vantilt; 416 blz.; € 29,50