Trouw
Psalm 117:2b
„En de waarheid des Heeren is in der eeuwigheid. Halleluja.”
Er wordt in deze psalm gesproken over Gods trouw, waarmee bedoeld wordt de waarheid van Zijn belofte die Hij ons gegeven heeft in Zijn heerlijk Woord, namelijk dat Hij onze God wil zijn en dat Hij Zijn genade niet van ons af zal nemen, zodat wij daarvan altijd zeker kunnen zijn. Heeft Hij ons eenmaal Zijn genade geschonken, dan zal deze ook altijd blijven en voortduren. Deze zekerheid behoedt ons voor twijfel aan Zijn belofte, zelfs dan wanneer we ervaren dat uiterlijk alles vaak heel anders schijnt te zijn, ja, dat er eer toorn dan genade over ons schijnt te heersen, zoals we reeds zeiden. Want Hij wil trouw zijn en vasthouden aan Zijn belofte, zo wij er ook slechts aan vasthouden met ons geloof en niet afvallig worden door ongeduld of ongeloof. Het gaat slechts om een weinig geduld en om de bereidheid om het kruis te dragen en niet moede noch mat te worden, want de hoop beschaamt ons niet (Romeinen 5:5) en God kan niet liegen (Romeinen 3 en Titus 1). Daarom moeten wij leren dat genoemde goedertierenheid en genade niet zichtbaar zijn. Wél voelen we het kruis en de tegenstand. Onze tegenstanders immers schijnen de uiterlijke goedertierenheid en genade te bezitten, hoewel zij het niet inzien; veel minder evenwel slaan ze acht op de heimelijke toorn waarmee God hen door Zijn Woord bedreigt.
Maarten Luther, hoogleraar in Wittenberg (”Uitleg Psalm 117”, 1518)