Uit heel de wereld
Psalm 19:4
„Geen spraak en geen woorden zijn er, waar hun stem niet wordt gehoord.”
Zo zijn er overigens woorden genoeg in de Schrift die aantonen dat Gods Woord aldus tot de heidenen moest komen en onder hen moest worden verbreid, terwijl zijzelf bleven in hun woonplaatsen. Zo staat er in Psalm 19: „Over de ganse aarde gaat hun klank, tot het einde van de wereld gaan hun woorden.” Evenzo profeteert de profeet Zefanja dat de heidenen zullen blijven wat zij zijn, dat wil zeggen: ze zullen niet tot het Jodendom overgaan en toch zullen ze Gods volk worden. Want zo staat er: „God zal alle goden der aarde verdelgen en alle volken der eilanden zullen Hem aanbidden, elk op zijn plaats.” Zulke uitspraken zijn er vele.
Zie nu, welk een rumoer deze kleine Psalm in de ganse wereld veroorzaakt, hoe hij stormt en huishoudt onder de afgoden. Immers, de wereld is vol afgoderij, sekten en dwalingen geweest, zozeer zelfs dat de Romeinen, die toch de allermachtigsten en verstandigsten waren, meer dan honderd goden hadden. Zo was de wereld door ontelbare dwalingen versplinterd en toch durfde deze Psalm de gedachte aangrijpen en vrijmoedig uitspreken dat er een einde zal moeten komen aan al deze sekten en afgodendienst en dat alle heidenen tot één geloof moeten komen en één God moeten eren en loven. Dat dus door het Woord van God uit deze bonte menigte van godsdiensten één enkele, eendrachtige kudde zou moeten groeien, onder één Herder.
Maarten Luther, hoogleraar in Wittenberg (”Uitleg van Psalm 117”, 1518)