Column: Gasten en vreemdelingen
Ik werk niet bij een christelijk bedrijf. Dat heb ik nooit gedaan. Bessen trekken, post bezorgen, lesgeven op de universiteit, managen in het ziekenhuis: nooit vroeg iemand me waarom ik niet bij een christelijke instelling werk.
Sinds ik in de ouderenzorg in Zeeland werk, is dat anders. Want daar zijn immers ook christelijke zorgaanbieders actief. Wat is dan beter: Je hart geven aan een bedrijf waar iedereen welkom is? Of je ziel aan een instelling waar je naar Bijbelse normen en waarden dienstbaar kunt zijn aan de eigen achterban? Ik heb nooit bewust de keus gemaakt om bij een niet-christelijke organisatie te werken. Dat is gewoon zo gelopen. Of misschien moet ik zeggen: zo bestuurd. Want God heeft steeds een plaats gegeven, zo heb ik dat wel ervaren.
Veel zorginstellingen hebben christelijke wortels. Gasthuizen werden in de middeleeuwen door christenen opgericht. Uit de gasthuizen ontstonden de huidige instellingen. De bouw van een gasthuis begon veelal met de bouw van een kapel. De zorg voor de ziel ging voor die van het lichaam. Een aantal gasthuizen nam in de 17e eeuw een chirurgijn in dienst. Die kreeg een verbandzaal, waar hij operaties uitvoerde. Later gingen ze ook doctoren toelaten en ontwikkelden deze gasthuizen zich tot ziekenhuizen. Andere gasthuizen ging zich toeleggen op huisvesting, verzorging en verpleging van ouderen. Welgestelden konden eigen kamers huren, minderbedeelden werden op zalen ondergebracht. De huidige opmars van privéwoningen voor kwetsbaar wordende ouderen met geld heeft oude papieren.
De geschiedenis van de stichting waar ik werk, begint 75 jaar geleden, bij de bevrijding van Nederland. Bij de inundatie van Walcheren werd de zeewering op vier plaatsen door geallieerde bombardementen vernield. Grote delen kwamen onder water te staan. In Westkapelle kwamen 158 mensen om. En vandaag zijn er nog steeds ‘waterwoningen’, die vochtig zijn doordat het zout in de muren water aantrekt.
In de jaren na de bevrijding was er grote behoefte aan huisvesting voor ouderen. Verschillende kerkelijke en burgerlijke gemeenten kwamen in 1949 samen en vormden een gezamenlijke stichting. De vele zelfstandige gemeenten en de strenge kerkelijke scheidslijnen konden niet voorkomen dat er een breed bestuur werd samengesteld. Met onder anderen voorzitter burgemeester A. Stemerding van Souburg, gedelegeerde namens de gemeenten, secretaris ds. H. Veldkamp namens de gereformeerde kerken, penningmeester burgemeester D. Kodde van Zoutelande namens de gereformeerde gemeenten en mevrouw dr. A. Bakker namens de doopsgezinde en lutherse gemeente als algemeen adjunct. Daar zou je het toch bijna warm van krijgen. Dat staat en kerk zo samenwerken en opkomen voor kwetsbaren ouderen.
Zorg dichtbij is belangrijk. Liefst thuis, maar dat lukt niet altijd. In Zeeland vinden veel mensen het belangrijk dat ze ”op het dorp” kunnen blijven. In onze jonge dagen klitten we als refo’s immers ook niet bij elkaar in getto’s. We wonen op veel plaatsen met verschillende zienswijzen broederlijk naast elkaar. Wel in, niet van de wereld. Natuurlijk, als het minder gaat en je keuzes zelf niet meer maken kunt, wil je dat er inzicht is in en respect voor je leefwereld. Dat je moeder niet met een oranje sjaal voor de tv gepland wordt, terwijl ze nooit iets met voetbal noch dat kastje heeft gehad. Dat gebeurt ook in de door Kodde en Bakker opgerichte stichting. In verschillende dorpen zijn groepswoningen speciaal bestemd voor mensen met een reformatorische leefstijl. Daar gelden christelijke waarden. En worden christelijke medewerkers ingezet. Die bijvoorbeeld zijn opgeleid bij het beste mbo van Nederland.
Studenten van die reformatorische school worden overigens in de hele organisatie gewaardeerd. Als het op kwaliteit aankomt, merken velen dat de studenten een goede basis hebben. En een mentaliteit die ook een algemene organisatie ten goede komt waarvan ”vrijheid, nabijheid, gelijkwaardig en verantwoordelijk” de pijlers vormen.
Niets nieuws, gewoon terug naar hoe het begon: gasten en vreemdelingen, diep geworteld – en midden in de wereld.
De auteur is als stafdirecteur zorg en welzijn werkzaam bij een zorgorganisatie.