Moddergevecht
De voormalige president van de Verenigde Staten Ronald Reagan heeft ooit gezegd: „Politiek wordt het op een na oudste beroep genoemd. Ik ben tot de conclusie gekomen dat het wel veel weg heeft van de het oudste beroep, dat van prostitutie, dat zich kenmerkt door verleiden en bedriegen.”
Of de redenering historisch gezien klopt, kan in het midden gelaten worden. Feit is wel dat de overeenkomst tussen beide ’professies’ -helaas- vaak opgaat. Zeker tijdens de campagne voor de Amerikaanse presidentsverkiezingen. Met list en bedrog proberen de verkiezingsteams van beide partijen de tegenstander uit te schakelen.
De Democratische kandidaat John Kerry heeft enkele weken geleden zijn rivaal opgeroepen niet met modder te gooien. Desondanks is de campagne nu al een politiek moddergevecht. Daarbij gaan de kampvechters subtiel te werk. Zelf houden ze hun handen schoon; het vuile werk wordt opgeknapt door groepen die formeel geen deel uitmaken van het campagneteam.
Kerry heeft afgelopen zaterdag een klacht ingediend bij de federale verkiezingscommissie in Washington omdat in een televisiespotje twijfels worden geuit over zijn Vietnam-verleden. De Democraat probeert met zijn krijgsprestaties in Azië de Amerikanen ervan te overtuigen dat hij de geschikte leider voor het land is nu er sprake is van een heftig conflict in Irak. Een militaire onderscheiding onderstreept volgens Kerry zijn moedig optreden. De makers van de tv-spot zetten echter vraagtekens bij de heldendaden van de presidentskandidaat.
Kerry verwijt Bush vals spel te spelen. Bush op zijn beurt zegt niets met de spotjes te maken te hebben en neemt er enige afstand van. „Kerry heeft de medailles eerlijk verdiend”, zo is zijn commentaar. De spotjes zijn gemaakt door Vietnam-veteranen, die overigens wel bijna allemaal duidelijk een voorkeur voor Bush hebben.
De affaire tekent de hardheid en sluwheid van campagnemakers. Natuurlijk moeten zij vooraf van deze publieke aantijging geweten hebben. Ze weten dat het tot een probleem leidt als ze dit openlijk toegeven. Daarom bewaren ze gepaste afstand.
Tegelijk is waar dat het team van Bush niet alleen staat. Ook de mannen die John F. Kerry en zijn vrouw Tereza Heinz naar het Witte Huis willen brengen, bevuilen hun tegenstanders met „kerrie- en ketchupgranaten.” En het aantal salvo’s in de richting van Bush is vooralsnog groter dan omgekeerd.
Waarom pleit Kerry dan toch voor een nette campagne? In de eerste plaats omdat dit fatsoenlijk staat. In de tweede plaats omdat hij minder geld kan uitgeven aan dure televisiecampagnes dan zijn tegenstander. En tegelijk beseft hij dat zijn oproep aan dovemansoren is gericht.
Zowel het team van Bush als dat van Kerry kan niet buiten de traditionele gevechten om. Presidentscampagnes in de VS ontaarden er al jaren in. Ongetwijfeld heeft de opmars van de televisie daarbij een rol gespeeld. Bij dat medium gaat het meer om vorm en performance dan om beginsel en boodschap.
Maar het is historisch onjuist dat uitsluitend aan de invloed van de tv toe te schrijven. Reeds in de 19e eeuw, bij de verkiezing van de Amerikaanse president Andrew Jackson, deinsden zijn rivalen er niet voor terug tijdens de campagne kleine doodskisten uit te delen met daarop de naam van Jackson. Daarmee refereerden zij aan diens verleden als opperrechter waarbij hij eigenhandig misdadigers ophing.
Amerika geldt nog steeds als het machtigste land ter wereld. Onthutsend is dat de leider van deze natie op banale wijze zijn toegang tot het Witte Huis moet bevechten. In de bokssport gaat het er hard aan toe, maar gelden er regels. Een stoot onder de gordel is buiten de orde. In de Amerikaanse politiek lijkt die echter soms de doorslag te geven.