Gods tenten
Genesis 9:27
„God breide Jafeth uit, en hij wone in Sems tenten; en Kanaän zij hem een knecht.”
Sems tenten vereisen een heilig en godzalig leven en wandel (Hebreeën 13:14). We zoeken de toekomende stad, die vaste fundamenten heeft en eeuwig is in de hemel. De mens moet eerst wederomgeboren worden door water en Geest, of hij kan niet in het Koninkrijk Gods ingaan (Johannes 3:3, 5). Want zonder heiligmaking zal niemand de Heere zien, Hebreeën 12:14. Ja, zie eens hoe de koninklijke profeet David de gestalte van de inwoners van Sems tenten beschrijft, die Gods tenten zijn. Hij vraagt: „Heere, wie zal verkeren in Uw tent? Wie zal wonen op den berg Uwer heiligheid?” (Psalm 15:1), en hij geeft tot antwoord: „Die oprecht wandelt en gerechtigheid werkt, en die met zijn hart de waarheid spreekt; die met zijn tong niet achterklapt, zijn metgezel geen kwaad doet, en geen smaadrede opneemt tegen zijn naaste; in wiens ogen de verworpene veracht is, maar hij eert degenen die den Heere vrezen; heeft hij gezworen tot zijn schade, evenwel verandert hij niet; die zijn geld niet geeft op woeker en geen geschenk neemt tegen den onschuldige. Die deze dingen doet, zal niet wankelen in eeuwigheid” (Vgl. Jesaja 33:15, 16). Ziet, zodanig, zegt hij, moeten ze gesteld zijn, die ware inwoners van Sems tenten, dat is van Gods tenten, willen wezen. En waarlijk, al deze plichten worden ook noodzakelijk vereist tot een recht heilig en godzalig leven, waartoe ons Sems tenten verplichten.
Fridericus Ragstat à Weille, predikant te Spijk (”Noachs profetie”, 1685)