Anita Delhaas: hoopvol strijder tegen onrecht
Roemenië, Libanon, India. Voor Anita Delhaas-van Dijk (60) zijn het landen die onlosmakelijk zijn verbonden met leed van arme bevolkingsgroepen, vluchtelingen en moderne slaven. Ze zoekt hen op, kijkt hen in de ogen, spant zich in om hun omstandigheden te verbeteren. Over onrecht dat mensen wereldwijd wordt aangedaan, maakt ze zich boos. „Maar je kunt er iets aan doen.”
Anita Delhaas is net terug van een bezoek aan vrienden in Libanon. Het contact ontstond ruim vijf jaar geleden. Als directeur van de christelijke hulporganisatie World Vision, die zich inzet voor het beschermen van kwetsbare kinderen en mensen in nood, woonde ze destijds in de Libanese hoofdstad Beiroet. In 2017 maakte ze de overstap naar International Justice Mission (IJM), dat zich beijvert om moderne slavernij tegen te gaan. Eerder dan verwacht neemt ze daar eind dit jaar afscheid omdat een deel van haar functie –Europees coördinator– door bezuinigingen en een reorganisatie wegvalt.
Haar werk bracht Delhaas in diverse werelddelen. Op de vraag waar ze zich het meest thuisvoelt, antwoordt ze zonder aarzeling: „In Nederland.” Om er in één adem aan toe te voegen: „Maar de cultuur van het Midden-Oosten vind ik ook erg mooi: gastvrijheid, tijd hebben voor elkaar, gemeenschap. In een restaurant een tafel voor twee personen reserveren is daar ondenkbaar. Libanezen gaan altijd met twintig of dertig man uit eten.”
Bij binnenkomst in het appartement van Anita Delhaas en haar man Robert in Almere-Poort springen diverse kunstwerken in het oog. In de hal hangt een tweeluik van de overleden kunstenares Christa Rosier: ”Goede Vrijdag” en ”Pasen”. Andere schilderijen zijn gemaakt door kunstenaars die Delhaas ontmoette in landen als Moldavië, Macedonië en Bulgarije. „Dit werk is van een Georgische kunstenaar”, zegt ze, wijzend op een schildering van het laatste avondmaal. „De kunstenaar kon van de verkoop een paar maanden leven.”
Delhaas neemt plaats op het overdekte terras van haar appartement, pal aan het IJmeer. Ze wijst over het water richting Muiderberg, Amsterdam en Durgerdam. „We zwemmen en kajakken hier graag en genieten van de ondergaande zon”, zegt ze, terwijl ze een zoete Libanese versnapering op tafel zet. In de verte zet een vrachtschip koers richting Amsterdam. Een Roemeense zwerfkat nestelt zich onder de tafel. Het privéstrand van de bewoners van het appartementencomplex is op deze nazomerdag verlaten.
Indonesië
Een brede internationale blik krijgt Delhaas van huis uit mee. Haar Britse moeder wordt geboren in Indonesië en trouwt met een Nederlander. Ze wil echter niet naar Europa. „Maar eind jaren vijftig van de vorige eeuw moesten alle buitenlanders weg uit Indonesië, mijn vader dus ook. Daardoor kwamen mijn ouders toch naar Nederland.”
Anita wordt hier geboren, maar brengt het grootste deel van haar jeugd in het buitenland door. Ze is twee jaar als het gezin, vanwege het werk van haar vader bij Unilever, naar Spanje verhuist. „Het was in de tijd van Franco, toen protestanten in Spanje nog werden vervolgd. Mijn ouders konden er wel naar een internationale baptistenkerk gaan. Ook heeft mijn vader in die tijd diverse schuilkerken bezocht.”
Na zes jaar verhuist het gezin naar België. Het sluit zich aan bij een gereformeerde, Nederlandse kerk in Brussel. Delhaas’ vader is er jaren ouderling. Zelf is ze actief in de zogeheten jeugdkerk. „In die tijd vonden mijn ouders het belangrijk dat we iets meekregen van de Nederlandse cultuur. Daarom namen mijn zus en ik deel aan zomerkampen van de Nederlandse, christelijke organisatie Kaleb, op Schiermonnikoog. Elke dag werd er aan Bijbelstudie gedaan. Op mijn vijftiende werd ik me er tijdens zo’n kamp van bewust dat God een plan heeft met mijn leven en kwam ik tot persoonlijk geloof.”
Waarom ging u toerisme studeren?
„Ik had geen flauw idee wat ik na het atheneum in Brussel wilde doen. Bijna iedereen ging rechten of economie studeren, maar dat leek me niets. In een beroepengids las ik over een studie toeristische vorming. Ik associeerde dat met vakantie en reizen. Zo kwam ik op de opleiding toerisme op de Hogeschool Breda terecht. Later heb ik een jaar Bijbelschool in Heverlee gedaan. Ik kwam tot de conclusie dat ik mijn talenten wilde gebruiken voor een christelijk doel. Ik heb toen onder meer een halfjaar als vrijwilliger op de financiële afdeling van Wycliffe Bijbelvertalers gewerkt.”
Wat was uw eerste confrontatie met armoede?
„Tijdens mijn studie in Breda leerde ik Robert kennen. Samen gingen we leidinggeven aan Kalebkampen. De voorzitter van stichting Kaleb, Ron Gerritsen, zocht destijds voor zijn onderneming een veredelde secretaresse. Dat werk heb ik een tijdje gedaan. Het bedrijf maakte fotolijsten en wilde uitbreiden naar de Amerikaanse markt. Daarvoor werd een fabriek in Haïti gekocht. Doel was het zendingswerk van Hart voor Haïti te ondersteunen en vanuit het weeshuis van die stichting mensen in de fabriek te laten werken.
Ik was 24 toen ik met mijn baas Haïti bezocht. Ik was geschokt door wat ik zag in de sloppenwijken. Massa’s mensen woonden in kartonnen huizen, kinderen liepen op straat over een dood paard. Voor het eerst zag ik wat armoede was, maar ook wat opleiding, werk en gezondheidszorg voor mensen betekenen. Ik kreeg het verlangen voor een hulporganisatie te gaan werken, maar dacht: ik ben geen arts, landbouwkundige of verpleegkundige; ik heb niets te bieden.”
Op uw 28e werd u directeur van World Vision Nederland. Hoe kwam u daar terecht?
„Enige tijd na mijn bezoek aan Haïti ging ik in Amsterdam aan de slag voor de organisatie van een grote internationale zendingsconferentie van de Amerikaanse evangelist Billy Graham. Later deed ik hetzelfde voor zo’n bijeenkomst in Londen. Mijn man en ik gingen daar ook wonen. Na die conferentie werkte ik op een researchafdeling van de investeringsbank Goldman Sachs. Dat betekende dag en nacht werken en veel geld verdienen. Maar op m’n 27e kwamen de beelden uit Haïti terug en vroeg ik me af: is dit wat ik wil?
We gingen terug naar Nederland, waar World Vision een fondsenwerver bleek te zoeken. Dat sprak me aan. Hoewel ik dat werk nog nooit had gedaan, werd ik aangenomen. Na een maand kreeg de directeur ontslag en vroeg het bestuur mij die plek in te nemen. Met steun van drie bestuursleden die net met pensioen waren, ging ik leidinggeven aan de organisatie. Later heb ik voor World Vision in Roemenië en Libanon gewerkt.”
U ontmoette in die landen veel mensen in schrijnende omstandigheden. Waar lag u wakker van?
„Als je in Roemenië aan de Moldavische grens woont en geen toegang hebt tot onderwijs, heb je heel weinig kansen. Er is geen werk, waardoor mensen elkaar uitbuiten. Wij denken vaak: als we een schooltje en een watertank neerzetten, is het probleem opgelost. Maar de problemen zijn zo veel groter. Dat heeft vooral te maken met het ontbreken van kansen, met onrecht dat mensen elkaar aandoen.
In Libanon had ik daar op een andere manier mee te maken. Ik reed in een uur van mijn huis in Beiroet naar de Bekaavallei. Daar wonen –ook nu nog– 1,2 miljoen vluchtelingen. Als ik weer wegreed, dacht ik: ik ga terug naar mijn comfortabele huis; ik heb een toekomst, maar zij hebben dat niet. Het gaat om mensen zoals ik. Ze zijn niet lui, maar ze zijn gevlucht omdat terroristen hun huis hebben gebombardeerd. Wat voor kansen hebben deze vluchtelingen? Denk ook aan vrouwen in Libanon die ongetrouwd een kind krijgen. Zij kunnen dit niet registreren. Het kind kan niet verzekerd worden en mag niet naar school. Libanon telt 60.000 van deze kinderen die geen toekomst hebben. Wat een onrecht!
Van dit soort zaken kan ik wakker liggen. Het was een van de redenen waarom ik bij International Justice Mission ben gaan werken. Veel problemen hebben als oorzaak het onrecht in deze wereld. IJM spant zich ervoor in om dat te herstellen en de armsten recht te doen.”
Wat blijft u na twee jaar IJM vooral bij?
„Onrecht is verschrikkelijk, maar je kunt er iets aan doen. Het kan gestopt worden als je het rechtssysteem herstelt. IJM werkt op diverse plaatsen samen met de politie en de rechterlijke macht om te kijken wat er fout zit in het systeem. Vervolgens gaan politie en rechters dat aanpakken. Soms worden er wetshervormingen doorgevoerd. Dan zie je dat het recht zegeviert, dat mensen worden geholpen.”
Hoe zag u dat concreet gebeuren?
„India is een mooi voorbeeld. Dit land had wel een goede wetgeving, maar die werd niet uitgevoerd. In de hoofdstad Calcutta worden elk jaar 10.000 meisjes verhandeld uit Bangladesh en 10.000 uit Nepal. Daar werd niks aan gedaan. Wat bleek? De politie kon het handboek over mensenhandel niet goed lezen, want dat was geschreven in Hindi en Engels, maar in Calcutta spreken ze Urdu. IJM heeft recent het handboek in Urdu laten vertalen en er workshops over gegeven. Pas toen besefte de politie wat ze moest doen. Nu worden meisjes uit bordelen in Calcutta gered, gerehabiliteerd en teruggebracht naar Bangladesh en Nepal. Zo krijgen zo veel mogelijk een opleiding en begeleiding, om te voorkomen dat ze weer ten prooi vallen aan mensenhandelaren.
Een ander voorbeeld is Cambodja. Dat was een centrum van pedofilie. IJM heeft er samen met andere organisaties voor gezorgd dat pedofielen daar werden opgepakt en een flinke straf kregen. Nu geven zij zelf in hun netwerk aan: „Ga niet meer naar Cambodja.” Dat laat zien dat je problemen kunt oplossen.”
Hoe groot is het risico dat het probleem zich alleen maar verplaatst?
„Dat kan inderdaad gebeuren. Dat betekent dat je weer ergens anders aan het werk moet. Op dit moment is er een groot probleem in de Filippijnen, waar ouders hun kind voor de webcam zetten voor cyberseks met klanten in Europa. Verschrikkelijk. Er worden Filippijnse ouders opgepakt. Het is belangrijk daar flink publiciteit aan te geven. Dan denken anderen: we willen niet wegrotten in een gevangenis in Manila, dus misschien moeten we toch maar iets anders gaan doen dan onze kinderen laten misbruiken.”
Wat raakt u het meest als het om moderne slavernij gaat?
„Dat jonge mensen met valse beloften naar bijvoorbeeld een grote stad worden gelokt. Dan ontdekken ze dat ze in Calcutta iets heel anders moeten doen dan hun was voorgespiegeld en komen ze in de prostitutie terecht. Bij slavernij gaat het overigens niet alleen om prostitutie. In Sri Lanka bijvoorbeeld worden mensen op afgelegen plaatsen gedropt in theeplantages. Ze moeten hard werken, worden daar niet voor betaald, zitten opgesloten en krijgen net genoeg eten om te overleven. Ik heb geprobeerd zulke plantages te bezoeken, maar kwam er niet binnen. Bij de ingang staan bewakers met geweren. Dan denk je: zo gevaarlijk is thee plukken toch niet?”
Is er een grens aan wat u aankunt in de confrontatie met menselijk leed?
„Je moet oppassen dat je er niet aan onderdoor gaat, want daarmee help je mensen niet. Om te kunnen blijven functioneren, moet je goed voor jezelf zorgen, door ontspanning te zoeken, te sporten. Voor mij is het ook belangrijk dat ik een goede kerkgemeenschap om me heen heb. In Libanon gingen we naar een anglicaanse kerk, nu zijn we aangesloten bij Crossroads, een internationale kerk in Amsterdam.
Als ik leed tegenkom, probeer ik er iets aan te doen, hoe klein ook. De moeilijke dingen die ik meemaak, leg ik aan God voor. Sommige situaties van bijvoorbeeld vluchtelingen zijn zó erg. Neem de verhalen van kinderen die me tot in detail vertelden hoe hun vader werd vermoord. Dan denk ik: ik ben niet de enige die het weet, God weet het ook. En ik blijf bidden: „Heer, gebruik me.” Mijn werk bij IJM loopt straks af, maar ik wil me graag blijven inzetten voor gerechtigheid.”
U hebt zich ingezet voor vele kinderen, maar bent zelf geen moeder. Hoe ervaart u dat?
„Ik ervaar het niet als een gemis dat we geen kinderen hebben. Het is nu eenmaal zo. Je kunt er een drama van maken, maar het leven is kort en er is zo veel te doen. We zijn wel betrokken op het leven van kinderen van veel vrienden. En we helpen bijvoorbeeld de vrouw die in Libanon bij ons in de huishouding werkte zodat haar kindjes naar school kunnen. Belangrijk is voor mij het besef dat God een plan heeft met je leven. Het is belangrijk dat je vrede met Hem hebt.”
Uw fraaie appartement aan het IJmeer vormt nogal een contrast met de woonplek van de mensen voor wie u zich inzet. In hoeverre schuurt dat?
„In Nederland woon je al snel mooi in vergelijking met veel andere landen. Het helpt andere mensen niet als ik in een hutje ga wonen. Je moet in je leven naar balans zoeken. Dit is voor mij een plek waar ik tot rust kan komen. Dat vind ik belangrijk. Ik ben dankbaar voor deze woonruimte.”
Hoe heeft ruim dertig jaar internationale hulpverlening u veranderd?
„Ik ben me meer bewust geworden van mijn eigen onmacht en van Gods grootheid. Ik vind het mooi dat Jezus in Mattheüs 28 niet alleen zegt: „Ga de wereld in en verkondig het Evangelie”, maar ook: „Ik ben met je.” Dat heb ik op alle plekken waar ik heb gewerkt duidelijk ervaren.”
Anita Delhaas
Anita Delhaas-van Dijk (1959) wordt geboren in Rotterdam en brengt haar jeugd grotendeels door in Spanje en België. Ze studeert toerisme in Breda en volgt later een masteropleiding in MENA (Midden-Oosten en Noord-Afrika) cultuur en godsdiensten. In 1988 wordt ze directeur van World Vision Nederland. Vanaf 1998 woont en werkt ze voor deze christelijke hulporganisatie achtereenvolgens in Frankrijk, Spanje, Denemarken, Roemenië en Libanon. In 2017 keert ze terug naar Nederland en wordt directeur en Europees coördinator bij International Justice Mission (IJM). Eind dit jaar neemt ze vanwege een reorganisatie afscheid van IJM.
Delhaas is bestuurslid van diverse organisaties, waaronder Open Doors en Kinderen van Caïro. Ze is getrouwd met Robert. Het echtpaar woont in Almere en is aangesloten bij Crossroads International Church in Amsterdam.