Dominees brachten stabiliteit in het Wilde Westen
Een misvatting noemt de Amerikaanse kerkhistoricus Mark Noll de gedachte dat revolverhelden als Billy the Kid en Buffalo Bill het Wilde Westen stempelden. „Ze spreken tot de verbeelding. Maar het waren de predikers die de prairies op gingen om daar cultuur en structuur te brengen. De dominees zijn de vergeten helden van het Westen.”
Tweeëntwintig jaar was William Wesley Van Orsdel, in de annalen bekend als Broeder Van, toen hij paard en ploeg vaarwel zegde, zijn Bijbel en zijn rugzak pakte en de reis van Pennsylvania naar Montana maakte om daar onder indianen en pioniers de boodschap van het Evangelie te gaan brengen. Het verlangen om in het Westen als evangelist te gaan werken droeg hij al jaren bij zich – eigenlijk vanaf het sterven van zijn ouders, die hij op 13-jarige leeftijd verloor. „Mijn vader vertelde over families die vanuit Pennsylvania naar het verre, onbekende en onontgonnen Westen trokken. Vader zei dat deze mensen God in de steek lieten om rijk te worden. Dat hield me bezig. Want ik wist dat je alleen maar rijk bent als je God hebt. Daarom wilde ik die mensen nareizen. Dat wilde ik heb gaan vertellen.”
Ruim 47 jaar lang werkte Broeder Van in Montana en omliggende streken. Hij preekte voor boeren, mijnwerkers, indianen, café-eigenaren, hoeren en boeven. Het werk bleef niet zonder zegen. Broeder Van stichtte in Montana meer dan honderd gemeenten, zes ziekenhuizen, een weeshuis en het Wesley College. „Het werk is lang niet altijd gemakkelijk geweest”, zei hij toen hij op 68-jarige leeftijd een stap terugdeed. Eenmaal raakte hij gewond doordat een vijandige indiaan op hem schoot; een keer was hij bijna opgehangen omdat hij er valselijk van werd beschuldigd vee gestolen te hebben. „Maar de Heere was bij me, Hij beschermde me.”
Individualisten
Het levensverhaal van Broeder Van is volgens Mark Noll niet uniek. Vanaf 1840 trokken volgens hem honderden „bevlogen predikers” westwaarts. „Vaak waren het eigenzinnige individualisten die zich moeilijk konden voegen in de kerkelijke kaders van hun thuisgemeente. Er zijn nogal wat zendelingen zonder een formele zendingsopdracht op pad gegaan. Maar die waren geknipt voor het werk in het Wilde Westen.”
Deze kerkelijke pioniers moesten bepaald niet voor een kleintje vervaard zijn. In het ruige westen maakten ze dingen mee die predikanten aan de oostkust zich niet konden voorstellen. Een predikant uit El Paso in het westen van de staat Texas schreef in 1859 dat hij elke dag begon met het begraven van mannen die ’s nacht bij vechtpartijen om het leven waren gekomen. De Presbyteriaanse predikant Alexander T. Rankin noemde zijn standplaats, Denver, in 1860 een stad zonder een greintje menselijkheid. „We missen wetten, rechtbanken en gevangenissen. Er is sprake van ongekende wetteloosheid.” Ds. James Spencer zei in 1880 dat zijn woonplaats Butte in de staat Montana beter de naam ”de hel” kon dragen.
Noll stelt dat deze predikers die naar het wilde Westen gingen op drieërlei manier hun stempel op het onontgonnen gebied hebben gezet: ze stichtten kerken en zondagsscholen, waardoor er meer structuur en stabiliteit in het ruige westen kwam, ze ontwikkelden een vorm van interkerkelijkheid die Amerikanen tot dan toe niet kenden en ze zetten welzijnsvoorzieningen op zoals ziekenhuizen, weeshuizen en scholen. „Het effect dat dit pionierswerk had op de ontwikkeling van de westelijke gebieden van de VS mag niet onderschat worden. Met het stichten van kerken en scholen werd feitelijk ook een bestuursstructuur voor de prairiegebieden opgezet. De predikanten zijn vaak niet alleen de geestelijke pioniers van Amerika geweest, maar ook de bestuurlijke. Dat wordt vandaag de dag nogal eens vergeten.”
Onder één dak
De opbouw van het kerkelijk leven in het Wilde Westen heeft er in belangrijke mate aan bijgedragen dat het protestantisme in de VS, meer dan enig ander land, veel zelfstandige, onafhankelijke kerkelijke gemeenten kent die elk hun eigen karakter, theologische kleur en bestuurlijke structuur hebben. Noll: „Godsdienstig gezien waren er onder de pioniers vogels van zeer diverse pluimage; veelal vrijbuiters die ook theologisch hun eigen gang wilden gaan.”
Voor de gemeentestichters was vaak al heel snel duidelijk dat de gemeenten die ze stichtten niet pasten in de bestaande kerkelijke structuren. ’s Zondags kwamen presbyterianen, baptisten, lutheranen enzovoort onder één dak samen. Het was daarom vaak onmogelijk om deze gemeenten in een bestaande kerkelijk verband te passen.
Gevolg was dat de predikers vrije, zelfstandige gemeenten met eigen regels, eigen gebruiken en vaak ook eigen theologische accenten stichtten. Noll: „In de preek moest de dominee het niet te veel hebben over dogmatische kwesties. Dan ontketende hij twisten onder zijn hoorders. De meeste predikanten hadden het in hun preken vooral over de vraag hoe men als christen moest leven. En dan hadden ze werk genoeg.”
Desperado’s
Ds. James Walker, die jarenlang in de omgeving van Denver in de staat Colorado werkte, vertelde aan het eind van zijn loopbaan dat hij en zijn broeders het in de prediking vooral vermeden hun hoorders voortdurend het oordeel aan te zeggen. „De meeste pioniers waren desperado’s. Ze waren hun geboortestreek en familie ontvlucht omdat ze daar eigenlijk vanwege hun wandaden niet meer werden geduld. Deze mensen wisten echt wel dat ze zondaren waren. Ik ging daar nog niet eens een streep onder zetten, maar daagde hen uit. Dan zei ik dat ze moedige mensen waren die de ongerepte gebieden introkken om daar iets op poten te zetten. Dat verdiende een compliment. Maar ik spoorde hen vervolgens aan om nog betere dingen te doen. Dat werkte vaak beter dan een harde veroordeling.”
Zondagsrust
Vooral het onderhouden van de zondagsrust bleek in het Wilde Westen een lastig punt. De veehoeders die grote kudden vanuit Texas naar het noorden dreven, kwamen er niet aan toe. Het hoeden van de kudden vroeg alle dagen hun volledige aandacht. Maar zij waren niet de enigen. Ook de pioniers die in groepsverband van oost naar west trokken raakten er snel aan gewend om ook op zondag gewoon verder te reizen. „Vooral op de grote grasvlakten van het Middenwesten was het bijna ondoenlijk om voor een enkele dag een kampement op te slaan”, schreef ds. George W. B. Evans in 1879. En dat terwijl hij zelf een vurig verdediger was van het onderhouden van de zondagsrust. In een brief aan een vriend in Baltimore constateerde ds. Evans dat er groepen waren die voor vertrek afspraken de zondagsrust te handhaven, maar dat ze na enkele weken die afspraak al vergeten waren. „De eerste twee, drie zondagen lukt meestal nog wel. Maar daarna wordt het steeds moeilijker.”
Geen predikers maar leraars
Lang niet alle predikanten konden rekenen op een gewillig gehoor. Er waren nogal wat pioniers die genoeg hadden van ”de dominees” die het zo goed wisten. Vandaar dat het in sommige streken effectiever was om zondagsscholen en gewone scholen op te richten die dan bemenst werden door onderwijzeressen. „No preachers, send us teachers” (Stuur ons geen predikers maar leraars), schreef een groep kolonisten uit Oregon naar het bestuur van een presbyteriaanse kerk in Philadelphia. „Vrouwen waren de evangelisten van het westen”, stelt Noll. Veelzeggend was het motto van een groep congregationalistische gemeenten in Dakota: „Evangelisatie door educatie.”
Lokale overheden juichten het toe als kerken een school stichtten. Zelf hadden de plaatselijke autoriteiten doorgaans geen geld om een school te beginnen. Terwijl ze wel degelijk het belang van onderwijs zagen. „Door het onderwijs verkrijgen jongeren niet alleen kennis, maar leren ze ook fatsoen en verliezen ze de ruigheid die hun ouders hebben”, schreef de superintendent van Nevada in 1893.
serie
Wilde Westen
De geschiedenis van westelijk Noord-Amerika, deel 4 (slot).