Verkiezingen Tunesië testen democratie
Tunesië geldt als de enige democratie die uit de Arabische Lente van 2011 is voorgekomen. De verkiezingen zijn een lakmoesproef.
Zo’n 7 miljoen Tunesiërs mogen zondag naar de stembus om een nieuwe president te kiezen. De verkiezingen zouden aanvankelijk in november plaatsvinden, maar zijn naar voren gehaald na de dood van de 92-jarige president Beji Caid Essebsi, in juli. Op 6 oktober volgen, zoals gepland, verkiezingen voor het parlement.
Het is moeilijk te zeggen hoe de stembusgang van zondag gaat uitpakken. Zesentwintig kandidaten dingen naar de hand van de kiezer. Onder hen zijn een aantal prominente figuren, zoals premier Youssef Chaed, Defensieminister Abdelkarim Zbidi en mediamagnaat Nabi Karoui.
Peilingen zijn in Tunesië officieel verboden, maar volgens de Arabische zender Al-Jazeera liep Karoui in de laatste onderzoeken licht aan kop. Hij werd in augustus echter gearresteerd op verdenking van belastingontduiking en het witwassen van geld. Zijn advocaten meldden donderdag dat hij in de gevangenis in hongerstaking is gegaan.
De ongewisse uitkomst van de Tunesische verkiezingen kan positief geduid worden als bewijs dat de democratie in het land kennelijk functioneert. In de Arabische wereld is in de regel al op voorhand zonneklaar wie er met de verkiezingswinst van door zal gaan.
De andere kant is echter dat het laat zien hoe gefragmenteerd de politiek is. Een duidelijke kracht is de islamitische Ennahdapartij, de grootste partij van het land. Maar daartegenover bestaat er geen krachtig alternatief. Partijen die een sterkere scheiding tussen kerk en staat voorstaan, zijn zeer verdeeld. Oproepen van intellectuelen en maatschappelijke organisaties om met één sterke oppositiekandidaat te komen, liepen op niets uit.
Daarbij komt dat het vertrouwen in de politiek onder de bevolking bijzonder laag is. Uit onderzoek blijkt dat zo’n tweederde van de Tunesiërs van mening is dat de regering weinig tot niets doet om aan de belangrijkste noden van de bevolking tegemoet te komen. Die noden zijn intussen groot: de economie van het land doet het slechter dan vóór de verdrijving van president Zine al-Abidine Ben Ali in 2011. Het werkloosheidscijfer ligt nu op 15 procent, terwijl een derde van de universitair geschoolden geen werk kan vinden. De prijzen van producten als groenten en fruit zijn de laatste jaren sterk gestegen.
Bovendien is de veiligheid een reëel probleem. Deze zomer vonden er in het land drie zelfmoordaanslagen plaats; zelfverklaarde groepen van IS en al-Qaida riepen op tot meer aanslagen. Vanuit Tunesië vertrokken er naar schatting 30.000 mensen naar Syrië. Veel van hen doen pogingen terug te keren, of hebben dat al gedaan.
Duidelijk is dat het geduld onder grote delen van de bevolking, negen jaar na de Arabische Lente, begint op te raken. In een peiling van Afrobarometer uit 2018 gaf slecht 46 procent van de Tunesiërs aan democratie de beste vorm van staatsinrichting te vinden, tegenover 70 procent in 2013. De steun voor een militair regime, eenpartijstaat of één sterke man nam respectievelijk toe tot 47, 41 en 35 procent.
Daags voor de verkiezingen kwam intussen, voor het eerst sinds 2011, nieuws naar buiten over de sterke man die bijna 25 jaar de scepter over het land zwaaide, president Ben Ali. Zijn advocaat meldde dat de nu 83-jarige oud-president in Saudi-Arabië is opgenomen in het ziekenhuis vanwege gezondheidsklachten. Na zijn afzetting is hij veroordeeld tot een verbanning van 35 jaar vanwege onder meer corruptie en marteling.