Veteraan Van Bochove zette dikke streep onder zijn Indiëtijd
Anders dan veel andere Indiëveteranen heeft Apeldoorner A. van Bochove zich zo min mogelijk met zijn militaire verleden beziggehouden. „Een dikke streep eronder. Het was een trieste tijd, hoewel ik ook vaak Gods nabijheid heb mogen ervaren.”
Van tijd tot tijd wordt de 94-jarige oud-soldaat uitgenodigd een plechtigheid of reünie bij te wonen. Hij gaat nooit. Zaterdag houden Indiëveteranen in Roermond de jaarlijkse herdenking van hun omgekomen makkers. Van Bochove is er nog nooit geweest. Terugdenken aan hen die vielen, doet hij wel. „De enige schoten die ik in Nederlands-Indië heb gelost, waren saluutschoten boven een graf.”
Van Bochove was net 22 toen hij naar Indië moest. Hij moest zijn verloofde achterlaten. „Haar tweede moeder was een moeder in Israël. Bij haar thuis ontmoette ik veel van Gods kinderen. Dat ik dit gezelschapsleven in Indië moest missen, was het ergst. Ik kon ook niet naar de kerk, terwijl dat mijn lust en mijn leven geworden was. In Semarang heb ik preken gelezen voor een groepje, maar ik ben daar maar kort geweest. Het langst was ik in kustplaats Tegal, en daar waren geen gelijkgezinde militairen. Het was een weg tegen vlees en bloed. Ik wist dat het Gods besturing was en dat ik moest volgen, maar dat viel niet altijd mee.”
Drie jaar diende Van Bochove op Java, van mei 1947 tot april 1950. Als administrateur moest hij ervoor zorgen dat de voorraden tijdig werden aangevuld. „Arabieren wilden hout aan ons verkopen en probeerden er spinthout bij te doen, dat te zwak is om tijdens de bruggenbouw te gebruiken. Tijdens de enige vakantieweek die ik in die drie jaar heb gehad, wisten ze hout dat ik had afgekeurd toch in de trein naar Semarang te krijgen. Toen ik Ismaël, de handelaar, erop aansprak, zei hij: „Dat is gewoon handig.” Ik zei: „Wij noemen dat: gemeen.” Hij zei: „Als ik als getrouwde man bij mijn vader kom, vraag ik of ik mag gaan zitten; zo is de verhouding. Maar als ik vader financieel een loer draai, zegt hij: „Goede zet.” Wij vinden dat slim.” Een andere mentaliteit.”
Bekertje rijst
Van Bochove verbleef meestentijds op buitenposten. „Rond ons huisje in Djocja stond een twee meter hoge muur. Vrijheidsstrijders klommen in de duisternis in de bomen en schoten over die muur heen op ons. Koelies die overdag voor ons werkten en dan een bekertje rijst kregen, probeerden ons ’s nachts te vermoorden. We hoorden dakpannen aan diggelen gaan. „Takboem is weer aan de gang”, zeiden we. „Tak” hoorde je als het geweer afging, „boem” als de kogel insloeg. Het gebeurde zo vaak dat we ons bed er niet meer voor uitkwamen. Maar soms vonden we kogels in de muur. Die waren vlak over heengegaan. Andere soldaten werden die aanvallen zo zat dat ze met hun mitrailleur door de boomkruinen maaiden. Toen het licht werd, zagen we onze aanvallers dood tussen de takken bungelen. Ze vielen niet naar beneden omdat ze zich hadden vastgebonden.”
Sergeant-administrateur Geurtsen stapte op een mijn en overleed aan zijn verwondingen. Van Bochove behoorde tot de erewacht die boven zijn graf saluutschoten loste. „Bij ons in de parkgenie kwam niemand om, maar de veldgenie, die op patrouille ging, had nogal wat slachtoffers.”
Jonge levens, afgemaaid in een strijd waarvan sommigen zich later afvroegen of hij wel gevoerd had moeten worden. „Je deed je werk. Maar toen al zei ik: Ik kan begrijpen dat ze ons weg willen hebben, want het is hun land en als koloniale mogendheid hebben we hier niets te zoeken. Ik heb er helaas drie jaar van mijn leven aan moeten besteden.”
Met moeilijke momenten. „Tweeënhalf jaar heb ik met mijn verloofde gecorrespondeerd. Toen kwam mijn vader erachter dat ze ook een andere vriend had. Het kwam voor mij als een donderslag bij heldere hemel. Ze was al getrouwd voordat ik in Nederland terug was.”
Levensverandering
De tijd ging voort. „Ik was 15 toen de oorlog uitbrak, 21 toen ik in dienst moest, 25 toen ik terug in Nederland was. Tot mijn 25e ben ik eigenlijk geleefd.” Van Bochove ging naar de kweekschool in Den Haag. „Die had een speciale klas voor Indiëgangers: tweeënhalve dag per week naar school, verder zelfstudie.” De veteraan werd onderwijzer in Rijssen, daarna schoolhoofd in Aagtekerke en Capelle aan den IJssel.
Onderwijs
Dat was hij nog niet van plan toen hij naar Indië ging. Hij werkte op kantoor, in De Bilt. In zijn thuisgemeente, de gereformeerde gemeente van Zeist, stond toen ds. M. Blok. „Rond mijn twintigste jaar zei hij in een preek dat niet alleen degenen die zondigen schuld hebben, maar ook degenen die in die zonde een behagen hebben. Dat was mijn beeld. Daarmee ben ik krachtdadig stilgezet. Mijn jongste zus zegt nog weleens hoe ik toen onherkenbaar veranderde: van driftig en druk in stil en bedroefd. Jaren later lag ik in Indië in een bamboehut in Tandjong Priok te zingen: „Al de grote waterstromen zijn, Heer’, over mij gegaan, En mij over ’t hoofd gekomen; Maar Gij hebt mij bijgestaan…” Ik werd gedrongen Zijn Naam te belijden. Daarom ben ik na mijn terugkeer het onderwijs ingegaan.”