Fortuyn is gewoon een socialist, en een libertijn
Het boek van de heer Fortuyn, de schrik van het Haagse establishment, ligt sinds dinsdagmiddag in de schappen. We kunnen daarin onder meer lezen dat de bosschages rond het Catshuis moeten worden gesnoeid zodat de burgers goed kunnen zien wat daarbinnen allemaal gebeurt. Maar dit boek biedt vooral de gelegenheid na te gaan waar Fortuyn nu precies voor staat. „Wij zijn geen anti-beweging.”
Grote commotie dinsdagmiddag aan het Binnenhof. Het boek van Fortuyn -het programma waarin hij zijn ideeën zou ontvouwen en waarnaar iedereen dus verlangend uitzag- lag onverwacht in een aantal boekwinkels. Officieel rustte er nog steeds een embargo op tot morgenochtend 11.00 uur, wanneer Fortuyn in een persconferentie zijn boek presenteert. Maar er waren inmiddels tienduizenden exemplaren van het boek besteld, en de druk vanuit de boekwinkels werd zo groot dat het Centraal Boekhuis met uitleveren was begonnen, lichtte Chris de Graaf van uitgever Karakter toe. Een derde druk is inmiddels in voorbereiding.
Het nieuws over het boek was nog niet bekend of kamerleden en journalisten renden naar enkele boekwinkels in de Haagse binnenstad om een exemplaar te bemachtigen. Je moest nog snel zijn ook: binnen een paar uur was het boek weer uitverkocht. En toen werd het stil aan het Binnenhof. Iedereen zat te lezen in het zeer persoonlijk getoonzette, 186 pagina’s dikke boek van Pim Fortuyn over ”De puinhopen van acht jaar paars”, dat zichzelf aandient als „een genadeloze analyse van de collectieve sector en aanbevelingen voor een krachtig herstelprogramma.”
Als het niet de druk vanuit de boekwinkels is geweest die aan het voortijdig beschikbaar komen van Fortuyns hoogst individuele programma ten grondslag ligt, dan is het wel een uitgekiende mediastrategie. Dinsdag was Fortuyn opnieuw het gesprek van de dag, vandaag staan alle kranten er vol van, morgen is opnieuw alle aandacht op hem gevestigd vanwege die persconferentie, en vrijdag en zaterdag zullen alle kranten en bladen erop terugkomen. Opnieuw is hij een week lang ”talk of the town”.
Het is onvoorstelbaar wat Fortuyn dezer dagen teweegbrengt. Maar de vraag die nu vooral aan de orde is, luidt: Wat mogen we van hem verwachten? Tot nog toe heeft Fortuyn zich ontpopt als de grote criticaster van het Haagse establishment en zich daarmee woordvoerder gemaakt van het grote ongenoegen in het land. In zijn boek is de analyse nog altijd even genadeloos, maar nu komt hij ook -aan het slot van ieder hoofdstuk- met aanbevelingen en oplossingen. „Wij zijn geen anti-beweging”, schrijft Fortuyn (pag. 185), „maar een beweging die verandering wil en ook aangeeft hoe die verandering eruit moet zien en langs welke wegen deze kan worden bewerkstelligd.”
Nu kan dus, eigenlijk voor het eerst, een antwoord worden geformuleerd op de vraag waar Fortuyn voor staat en welk gedachtegoed aan zijn opvattingen ten grondslag ligt. In de gereformeerde gezindte bestaat er de nodige -heimelijke of openlijke- sympathie voor het fenomeen Fortuyn. Hij zegt het immers zo lekker hard en duidelijk. Anderen zijn vervuld van aversie vanwege zijn uitbundig uitgevente homoseksualilteit of zijn uitspraken over gereformeerden die altijd zo hard liegen. Maar een beoordeling van een politicus dient niet primair op diens privé-leven noch op enkele spetterende uitspraken gebaseerd te zijn, maar op een analyse van de structuur van zijn politieke denken.
Wat wil Fortuyn? Hij wil terug naar de moderniteit, naar de verworvenheden van de Verlichting. Hij spreekt van „het geheel aan kernnormen en -waarden van wat wij noemen de westerse, ontwikkelde, kapitalistische, parlementair-democratische wereld met een sterke aandacht voor de universele rechten van de mens en de mensenrechten in het bijzonder” (pag. 153). Geen postmodern getreuzel dus. „Weg met het cultuurrelativisme!” (pag. 157). Vandaar Fortuyns verwerping van de islamitische cultuur. „Vanuit ons perspectief gezien -dat van de moderniteit- is veel van wat de islam en haar cultuur uitdraagt, verwerpelijk dan wel volstrekt achterlijk” (pag. 154).
Dat moderne perspectief heeft echter niet alleen consequenties voor zijn visie op de islam, maar ook voor zijn opvattingen over het christendom. „De hoofdstroom van het christendom en jodendom hebben we keurig in het geseculariseerde hok gekregen”, stelt hij triomfantelijk vast (pag. 89). Van een publieke aanwezigheid van het christelijk geloof moet Fortuyn dan ook weinig hebben. Geloof is ook voor hem iets dat zoveel mogelijk naar het privé-domein moet worden teruggedrongen. De „kruisjes, vissen en keppeltjes” vallen onder hetzelfde oordeel als de hoofddoekjes van islamitische meisjes (pag. 90).
De emancipatie, de „bevrijding uit de knellende banden van de verzuiling” waardeert Fortuyn positief, zoals hij ook blij is dat Nederland geen „bevindelijk land” meer is, „waarin met name binnen het protestantisme op het scherpst van de snede het geloof werd beleefd. Niet tevreden over bijbeluitleg en daaraan geparenteerde geloofsbeleving, hup een afsplitsing met weer een nieuw kerkgenootschap dat de Here nog beter begreep en bovenal wist te dienen” (pag. 136).
Zijn zorgen over de islam brengen Fortuyn tot het formuleren van een streng inburgerings- en asielbeleid en scherpe kritiek op oud-VVD-leider Bolkestein, die het probleem aan de orde stelde, maar nooit eens doorbeet (pag. 161). Wie dweilt, moet eerst de kraan dichtdraaien. Opvang van vluchtelingen in de regio dus, opzegging van het verdrag van Schengen en revisie van het VN-vluchtelingenverdrag, geen gezinsherenigingen meer, en uiteindelijk niet meer dan een sobere opvang voor maximaal 10.000 personen (pag. 166, 167).
Fortuyn doet in het boek vooral zijn best zijn visie op de politiek uit te werken. En dan valt op dat hij de overheid strikt bedrijfsmatig benadert. Regeren is managen. De ministerraad moet de rijksoverheid aansturen „zoals bijvoorbeeld bij een bedrijf als Unilever de Raad van Bestuur doet” (pag. 142). En zoals je een bedrijf op de resultaten afrekent, zo moet ook de politiek op haar daden worden beoordeeld. Daar komt het in Nederland maar niet van, omdat ons land in handen is geraakt van een kleine bestuurlijke elite, die zichzelf door „regentencoöptatie” (pag. 184) in stand houdt en de democratie minacht. Fortuyn daarentegen is een rasdemocraat: „De overheid is van ons, voor ons en alleen met ons mandaat over ons” (pag. 139). Daarom moeten de bosschages rond het Catshuis -de ambtswoning van de minister-president- worden gesnoeid, zodat het volk goed kan zien wat daarbinnen gebeurt. En de Koningin moet haar paleizen voor het publiek openstellen. „Niks privacy, het is tenslotte van ons allemaal” (pag. 143). Een financiële paragraaf ontbreekt. Want het is simpel: de komende twee jaren gaat er geen cent extra naar de zorg en het onderwijs. Die sectoren moeten eerst grondig hervormd en gesaneerd worden. Pas als dat gelukt is, kan over extra investeringen worden nagedacht (pag. 49).
Het boek van Fortuyn bevat punten waar de lezer van opkijkt. Hij wil vee onderbrengen in flatgebouwen, het huidige aantal van twaalf provincies terugdringen naar zes en deze onder leiding van een stadhouder plaatsen, de land- en luchtmacht afschaffen en het aantal ministers tot zes beperken.
En natuurlijk staan er ook behartigenswaardige zaken in het boek. Bij het onderwijs bepleit hij niet alleen een terugkeer naar kleinschaligheid, maar heeft hij het ook over een herziening van het curriculum. „We moeten terug naar het onderwijs van voor de Mammoetwet” (pag. 63). Kom daar maar eens om bij zijn collega-politici. Fortuyn blijkt doordrongen van een besef van het kwade in de mens en hekelt daarom de politiek van de goede bedoelingen (pag. 104, 169). Over de negatieve gevolgen van de verzorgingsstaat koestert hij eveneens gezonde opvattingen (pag. 103, 104), net als over privatiseringen en verzelfstandigingen van overheidsdiensten (pag. 125) en het „heilloze” verdrag van Kyoto (pag. 119).
Maar het eindoordeel over Fortuyns politieke denken kan desondanks niet al te positief uitvallen. Hij heeft zijn mond vol over het saneren van overheidsdiensten door de bureaucratie en de overhead terug te dringen, maar in feite blijft hij als een gewone socialist vanuit het centrum en binnen het bestaande raamwerk denken. Fortuyn kent begrippen als ”subsidiariteit” en ”souvereiniteit in eigen kring”, maar laat deze alleen functioneren in zijn denken over het openbaar bestuur (pag. 145, 146). Hij denkt niet echt van onderop en kan dus geen structurele hervormingen presenteren in de zin van een terugdringen van de rol van de overheid. Over het maatschappelijk middenveld is hij dan ook uitgesproken negatief.
Dit socialisme combineert Fortuyn met een hoge waardering van het individualisme (pag. 82, 89, 133, 134). Dat gaat vrijwel altijd samen, ook bij de PvdA: ieder voor zich en de staat voor ons allen. Hij is fanatiek in zijn verzet tegen welke „verstikkende” vorm van sociale controle dan ook (pag. 52 tot 56). Laat staan dat we iets te horen krijgen over het belang van persoonlijkheids- en gewetensvorming. Integendeel zelfs. Want Fortuyn is niet alleen een socialist, maar ook een uitgesproken libertijn. Als hij iets positiefs zegt over acht jaar paars, dan noemt hij niet alleen het strenge financiële beleid van „de uitmuntende VVD-minister van financiën Gerrit Zalm”, maar ook de zedelijkheidswetgeving van de afgelopen jaren op de terreinen van homohuwelijk, abortus en euthanasie (pag. 14). Hij klaagt steen en been over de situatie in de Nederlandse verzorgingstehuizen, waar hij zijn eigen ouders heeft zien verkommeren. Hij heeft nog overwogen ze in huis te nemen. Maar we zijn nu eenmaal „egoïstische hedonisten” geworden, zo erkent hij, en dus kwam het er niet van (pag. 43, 44).
Een zekere sympathie voor Fortuyn valt moeilijk te onderdrukken. Hij benoemt de problemen waar anderen bij voorkeur met een grote boog omheenlopen, en doet dat zo indringend -en gedragen door massale steun vanuit de publieke opinie- dat die anderen hun politiek van verstoppertjespelen nu toch moeten opgeven. En zijn managementsocialisme is natuurlijk te prefereren boven het „kleffe subsidiesocialisme” van Melkert en de zijnen.
Fortuyn is de gesel van het Haagse circuit. Maar hoe hard je ook geselt, het wordt natuurlijk nooit wat zolang je niet inziet dat de politiek alleen dingen kan veranderen wanneer zich een cultuuromslag heeft voorgedaan. Ook Fortuyn gelooft uiteindelijk in de maakbaarheid van de samenleving, alleen klinkt het nu wat rechtser. Zijn harde oordelen en aanbevelingen zijn in feite een wilde reactie op de wanorde die zijn eigen generatie vanaf de jaren zestig heeft doen ontstaan. Maar principieel verschillend is het niet.
Met zijn modernisme en libertijnse houding inzake morele kwesties kan Fortuyn niet uitgroeien tot de leider van een tegencultuur tegen het paarse en relativistische neoliberalisme.
Mede n.a.v. ”De puinhopen van acht jaar paars. Een genadeloze analyse van de collectieve sector en aanbevelingen voor een krachtig herstelprogramma”, door Pim Fortuyn; uitgeverij Karakter, Uithoorn, 2002; ISBN 90 6112 911 7; geb. met stofomslag, 186 blz.; € 14,95.