Kerk & religie

„Vroegchristelijke geloofsbelijdenis geen heilige tekst”

Vroegchristelijke geloofsbelijdenissen trokken weliswaar een grens tussen de orthodoxie en afwijkende opvattingen, maar ze vormden geen heilige teksten. Ze boden een samenvatting van het geloof.

Prof. dr. M. A. van Willigen
2 September 2019 08:13Gewijzigd op 16 November 2020 16:51
Een schilderij van het concilie van Chalcedon (451), gemaakt door de Russische kunstenaar Vasily Surikov. beeld Wikimedia
Een schilderij van het concilie van Chalcedon (451), gemaakt door de Russische kunstenaar Vasily Surikov. beeld Wikimedia

Dat stelde Wolfram Kinzig, hoogleraar in Bonn, vorige week in Oxford tijdens een internationaal congres over de Vroege Kerk. Hij sprak over de bestudering van vroegchristelijke credo’s, geloofsbelijdenissen.

Goddelijke wil

Bij het concilie van Constantinopel in 681 moest een bejaarde monnik zich verantwoorden. Zijn naam was Polychronius, hij was priester en aanhanger van het zogenoemde monotheletisme. Deze leer houdt in dat de menselijke wil en het menselijke handelen van Christus volledig opgaan in Zijn goddelijke wil en in Zijn goddelijke handelen.

Polychronius benadrukte de goddelijke wil als de enige waarheid. Hij geloofde dat zijn monotheletische credo een dode zou kunnen opwekken. De overleden persoon werd dus het concilie binnengedragen, Polychronius legde zijn uitgeschreven credo op het lichaam van de overledene en begon urenlang zachtjes te fluisteren richting de overleden persoon, met de bedoeling hem op te wekken. Toen dit mislukte, werd Polychronius om zijn leer veroordeeld en naar Rome verbannen. Zo werd deze dwaling ontmaskerd.

Enorm

Met deze geschiedenis begon Kinzig zijn plenaire lezing over de bestudering van de vroegchristelijke credo’s. Hij gaf een uniek overzicht van het wetenschappelijk onderzoek van deze geloofsbelijdenissen in de afgelopen vijftig jaar. Opvallend daarbij was dat het onderzoek zich steeds meer specialiseerde en door de digitalisering ook meer dan voorheen op de kaart is komen te staan. Tegelijk leverde dit echter ook moeilijkheden op. Hoe moet men nu zo’n enorm corpus aan credoteksten op een goede manier bestuderen?

Het is de grote verdienste van de Engelse wetenschapper J. N. D. Kelly geweest dat hij een monografie heeft geschreven over de vroegchristelijke geloofsbelijdenissen. Maar de tijd schrijdt voort en sinds de publicatie van het boek –de eerste druk verscheen in 1950, de derde druk in 1972– is de visie op geloofsbelijdenissen verder ontwikkeld.

In de visie van Kelly zijn deze belijdenissen zogezegd ”monolithisch”. Zij vormen een duidelijke eenheid, die algemeen geaccepteerd werd. Maar dat is historisch gezien niet het geval. Het credo van Nicea leverde bijvoorbeeld heel veel discussie op en dit was ook het geval bij andere credo’s. Ook is het niet zo dat de ene belijdenis de andere verving.

Nadat het concilie van Chalcedon (451) de geloofsbelijdenis van Constantinopel introduceerde, is het credo van Nicea niet direct verdwenen. Ook deze geloofsbelijdenis bleef overeind tot in de Karolingische periode.

Samenvatting

Wat opvalt in het credo-onderzoek van de achterliggende vijftig jaar, is dat er verschillende benaderingen mogelijk zijn geweest. De benadering die de historische ontwikkelingen sterk mee laat wegen –waaronder ook de sturende rol van concilies– laat ruimte voor verandering. Ze laat zien dat er, op het moment dat dit nodig was, geloofsbelijdenissen werden geschreven. Maar ook dat dit niet betekent dat de oude geloofsbelijdenissen dan direct ophielden te bestaan.

De benadering die in het spoor van Kelly gaat, veronderstelt een al in de tweede en derde eeuw aanwezige en geleidelijke ontwikkeling van de geloofsbelijdenis. Dus een ontwikkeling die in een eerder stadium plaatsvond en tenslotte uitmondde in een ‘gerijpte’ eindversie van de algemeen bekende geloofsbelijdenissen.

In de afronding van zijn lezing gaf Kinzig een aantal overwegingen mee. Geloofsbelijdenissen in de Vroege Kerk vormen een samenvatting; ze zijn niet allesomvattend. Zij bevatten bijvoorbeeld niets over het onderwijs dat Jezus aan Zijn discipelen gaf. Ze zeggen relatief weinig over de verlossing. Ook geven ze geen duidelijke aanwijzingen voor het christelijke leven.

Samenvattend stelde Kinzig dat geloofsbelijdenissen weliswaar een grens trekken tussen de orthodoxie en afwijkende opvattingen, maar dat zij toch zeker geen heilige teksten zijn.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer