De preek mag een ”open kunstwerk” zijn tegen starheid
Als ze in de prediking over God spreken, kunnen predikers Zijn instemming niet afdwingen. Deze uitspraak zal op zich geen tegenspraak oproepen. In ieder geval niet in theorie. Maar moet het horen en gehoorzamen door de hoorders dan wel afgedwongen worden? Enkele gedachten over de vraag of onze preken wel open genoeg zijn, of we wel genoeg open ruimte laten in de preek.
Het gaat me om het duiden van de mogelijke spanning tussen het „alzo spreekt de Heere” en de preek als een zogenaamd ”open kunstwerk”. Doen onze preken wel voldoende een beroep op de verbeelding of is er alleen plaats voor argumenten? Nog weer anders geformuleerd: zijn onze preken wel voldoende descriptief (beschrijven van een schat!) van aard? Het zou zo maar kunnen dat we een te grote tegenstelling maken met een prescriptieve (vóórschrijven van hoe en wat) manier van preken.
Mag een preek wat meer open zijn? Niemand kijkt vreemd op van de bewering dat een preek een heel verschillende uitwerking kan hebben, al luistert een gemeente naar precies dezelfde woorden. Mensen maken verschillende toepassingen. Dat heeft met de Heilige Geest te maken, maar ook met onze menselijke geest, de situatie waarin we leven, vreugde en verdriet en nog andere factoren. Het mooie (soms ook verbijsterende) is dat er dingen een mensenleven binnenkomen die niet eens zo gezegd zijn, maar als het ware tussen de regels door binnenkomen. Dit relativeert de woorden van een voorganger op een heilzame manier. Dit betreft de uitwerking van de preek, maar zou de preek zelf er niet toe kunnen uitnodigen, zoals een schilderij uitnodigt om te blijven kijken?
Verbeeldingskracht
Op een aantal punten kan een preek niet meer openlaten. Het „met bevel van geloof en bekering” is geen vrijblijvend „in overweging geven.” Maar verdraagt het „alzo spreekt de HEERE” geen ruimte voor eigen interpretatie door de hoorder?
Nee, niet wat het Woord van God zelf betreft, maar wat de vertolking ervan in een preek betreft? Zeker, er zijn de momenten van de directe aanspraak van Godswege, het aanzeggen en toezeggen. Over de vergeving van zonden gesproken in de bediening van het Woord als de sleutel van het hemelrijk! Maar zou de proclamatie soms niet in de woorden kunnen van een dichterlijke vertolking, een treffende schildering van een situatie of een illustratie in voorbeelden?
Laat ik zo’n illustratie doorgeven. Misschien was ik acht jaar toen wijlen ds. N. de Jong op een tweede pinksterdag een preek hield die ons meenam naar het Jeruzalem waarover Psalm 87 spreekt. Ik meen althans dat die psalm zijn tekst was, maar dat heb ik nooit gecheckt. Wat hij deed, is gebruik van maken van zijn verbeeldingskracht. Zo kregen we een rondleiding door straten met sprekende namen: de Kreupelstraat waar Anna woonde, de Armenstraat waar Marien een huisje had, het Vreugdeplein waar ze samenkwamen en zo volgde nog veel meer. Hij beschreef en deed een beroep op de verbeeldingskracht, zonder daarbij te claimen dat deze beschrijving dwingend van aard was. Het was uitnodigend, lokkend, tot nadenken stemmend, maar er werd geen route voorgeschreven. Je keek als het ware naar een schilderij, maar je kon je inleven en in gedachten als het ware in gesprek gaan met de mensen die er woonden.
Umberto Eco
Mag een preek dus wat meer open zijn? We moeten bedacht zijn op koudwatervrees als het gaat om andere gedachten dan de ons bekende. De preek als ”open kunstwerk” is een gedachte die opgekomen is in de jaren zestig van de vorige eeuw. Daarbij heeft het werk van de schrijver Umberto Eco grote invloed gehad. In het bijzonder zijn boek ”De naam van de roos”.
Iedere tekst kan volgens zijn theorie een meervoudige betekenis hebben. De tekst bevat tekens (woorden, zinsdelen) die steeds weer verwijzen naar iets anders. In theorie is er dan een oneindig aantal verwijzingen mogelijk.
Nu geloven wij niet dat een tekst uit het Woord van God eigenlijk wel van alles kan betekenen. Maar is onze uitleg de enige juiste uitleg en durven we die zo aan de man te brengen? Wanneer je voor hoorders de mogelijkheid openlaat om verschillende toepassingen te maken bij dezelfde woorden, ben je nog geen aanhanger van het pluralisme, maar erken je wel een bepaalde pluraliteit, veelkleurigheid. Niet de waarheid is dan relatief, maar wel ons kennen van de waarheid en ons spreken ervan.
Natuurlijk kun je in deze opvatting over het open zijn van een tekst een soort postmoderne therapie zien bij een diagnose waarbij de moderniteit de kwaal is. Maar zijn we in de prediking niet altijd nog behoorlijk modern gebleven, met (te) veel nadruk op het kennend verstand, waarbij eenduidigheid en lijnrechte redeneringen gezien worden als het hoogtepunt van helderheid van Bijbels denken?
Een open of meer gesloten stijl is uiteraard afhankelijk van de inhoud van de tekst. Een gedicht vertolk je anders dan een artikel uit het Wetboek voor strafrecht. Daarom zal er genoeg variatie zijn tussen een argumentatieve stijl van een betoog met een spits en een meer verhalende stijl die een beroep doet op de verbeelding en ruimte (een speelruimte en worstelruimte) geeft aan de hoorders. De ene stijl past ook meer dan de andere bij een bepaald karakter van een voorganger. Ook daarin kan iets gezien worden van Gods wijsheid en veelkleurige genade. In de Schrift treffen we allerlei soorten proza en poëzie aan.
Christen- en Christinnereis
Kunnen we wat leren van de visie op een preek als een ”open kunstwerk”? Misschien moeten we eerst eens af van de gedachte dat ”kunst” een vreemd woord is bij een preek. Kunst biedt een venster op de werkelijkheid, een nieuw venster of een venster met nieuwe vergezichten of inzichten. Is dat ook niet wat een preek beoogt? Aandacht vragen voor meer openheid is niet een pleidooi voeren voor vaagheden, maar wel een goed woord hebben ten dienste van gekwelde, benauwde zielen die ademruimte tekortkomen onder de prediking. En bovendien is preken ook meer kunst dan kunde, een gunst.
Kan een preek meer open zijn? Zeker op twee punten. Dat geldt beschrijvende gedeelten in een preek en concretiseringen op het gebied van de ethiek.
Wat dit laatste betreft verwijs ik nu graag naar een opstel van wijlen professor W. H. Velema in zijn ”Wet en Evangelie”. Wat het eerste betreft is te denken aan het beschrijven van geloofservaringen, het uitlokken ervan. Laten het niet ‘onze’ vóórgeschreven regels worden. Dan beleeft Zacheüs hetzelfde als Bartimeüs.
Preken is een gevaarlijke bezigheid. De prediker stelt ten diepste zijn leven in de waagschaal (Rudolf Bohren). Het lijkt me levensgevaarlijk wanneer bepaalde beschrijvingen een dwingend, vóórschrijvend karakter krijgen. De verbeelding van Bunyan in zijn ”Christen- en Christinnereis” is een prachtig schilderij, maar geen voorgeschreven gedragscode.
Laat de preek vooral een open kunstwerk zijn in het beschrijven van Hem die iedere beschrijving in woorden te boven gaat, Jezus Christus! „Al wat aan Hem is, is gans begeerlijk. Zulk een is mijn Liefste, ja, zulk een is mijn Vriend!” (Hooglied 5:16)
De auteur is hoogleraar praktische theologie aan de Theologische Universiteit Apeldoorn.