Goddelijke liefde
Mattheüs 25:6
„En te middernacht geschiedde een geroep: Zie, de bruidegom komt, gaat uit, hem tegemoet!”
Uit twee punten, namelijk uit Gods genade en uit de vrije toekeer van de door de genade verlichte wil, ontspringt goddelijke liefde. Uit goddelijke liefde ontspringt dan het derde punt, dat is de zuivering van het geweten. Deze punten gaan zo innig samen, dat het ene geen moment lang stand kan houden zonder het andere; want wie de goddelijke liefde bezit, heeft volmaakt berouw over zijn zonden. Toch mag men de onderlinge wisselwerking tussen God en de schepselen zo onderscheiden als hier is beschreven. Want God geeft Zijn licht, en door dit licht geeft de mens zijn vrijwillige en volkomen toekeer. Uit deze twee komt de liefde tot God; en uit de volmaakte liefde komt volmaakt berouw en zuivering van het geweten. Dit laatste geschiedt doordat de ziel haar slechte daad verafschuwt. Aangezien hij God liefheeft, ontstaat in de mens een mishagen over zichzelf en al zijn werken. Dit is het verloop van de bekering. Hieruit komen waarachtig berouw en volkomen leedwezen over al wat men ooit misdeed, een vurige wil om nooit meer zonde te bedrijven en voor immer God te dienen in ootmoedige gehoorzaamheid.
Jan van Ruusbroeck, kapelaan te Brussel (”Die geestelike brulocht”, 1335)