Geestelijk zien
Mattheüs 25:6
„En te middernacht geschiedde een geroep: Zie, de bruidegom komt, gaat uit, hem tegemoet!
Wij beginnen met het eerste, het werkende leven. Christus, de Wijsheid van de Vader, spreekt en heeft gesproken naar Zijn Godheid, van Adams tijd af, diep innerlijk tot alle mensen: „Zie.” En dat zien is noodzakelijk. Let daarom goed op: voor wie wil zien, zowel lichamelijk als geestelijk, zijn drie dingen vereist. Het eerste wat nodig is opdat de mens met zijn lichamelijke ogen iets buiten zich zou zien, is dat er een uitwendig licht aanwezig is, hetzij van de hemel of een ander stoffelijk licht, opdat de tussenruimte tussen het voorwerp en het oog, namelijk de lucht, waardoorheen men zien moet, verlicht wordt. De tweede voorwaarde is de bereidwilligheid om de dingen die hij zien wil, toe te laten zich af te stralen in zijn ogen. Het derde is dat de werktuigen waarmee men ziet, namelijk de ogen, gezond zijn en zonder vlekken, zodat de grove stoffelijke dingen daar op subtiele wijze in kunnen afgebeeld worden. Ontbreekt het de mens aan een van deze voorwaarden, dan blijft zijn lichamelijke zien in gebreke.
Over dit „zien” willen wij evenwel verder niet meer spreken; wel over een geestelijk, bovennatuurlijk zien, waarin heel onze zaligheid gelegen is. Voor wie bovennatuurlijk wil zien, zijn er drie zaken nodig: het licht der genade Gods, een vrij naar God toegekeerde wil en een geweten door geen doodzonde besmet.
Jan van Ruusbroeck, kapelaan te Brussel (”Die geestelike brulocht”, 1335)