Een berisping voor Lambertus Myseras
In brieven en kerkenraadsacta vind je unieke gegevens over oudvaders, weet H. Uil uit ervaring. Als archivaris van de gemeente Schouwen-Duiveland stuit hij op gegevens die je in gedrukte boeken niet terugvindt. Van wanneer dateert het preeklezen? En hoe ging ds. Udemans om met zijn gemeenteleden?
Wie Zierikzee nadert vanaf de Zeelandbrug, ziet een fraai historisch silhouet voor zich. In de Meelstraat is het huis van ds. Godefridus Udemans te vinden. Tot voor kort was het een christelijke gereformeerde pastorie. Betrekkelijk dichtbij woonde ds. Willem Teellinck - maar de precieze locatie van zijn huis is niet meer aan te wijzen.
In een gloednieuw pand, buiten de historische kern, is het gemeentearchief van Schouwen-Duiveland ondergebracht. Een kleurrijke folder maakt duidelijk dat de archieven de laatste jaren publieksgerichter zijn geworden. Wil je wat weten over je voorgeslacht, over de geschiedenis van het huis of de straat waarin je woont: een duik in het archief levert vaak interessante ontdekkingen op. Hetzelfde geldt voor de geschiedenis van de oude schrijvers.
H. Uil is sinds 1997 gemeentearchivaris van Schouwen-Duiveland. Hij werkt inmiddels zo’n dertig jaar in het archiefwezen, eerst in Goes, later in Zierikzee. Uil speurt in brieven en kerkelijke acta naar sporen van oude schrijvers. Elke serieuze historicus weet dat deze zoektochten de moeite lonen. Met twee anderen schrijft Uil artikelen over oude schrijvers in het kerkblad van de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland, waarvan hij lid is. „Om de beurt schrijven we een beknopte biografie, afgesloten door een fragment uit een van hun werken. Meestal beperk ik me daarbij tot de Zeeuwen: Isaak Schorer, Johannes Plevier, Lambertus Myseras, Bernardus Smijtegelt. Altijd verbind ik er een stukje archiefonderzoek aan. Door de acta van de gemeenten die ze hebben gediend te raadplegen, of van de classis waarvan ze deel uitmaakten. Vooral de kerkelijke acta zijn van belang: over het algemeen kun je zeggen dat van de predikanten zelf, van hun persoonlijke archief, heel weinig bewaard is gebleven. Udemans is een uitzondering: van hem zijn brieven bewaard gebleven. Maar ik ken verder geen enkel archief van een Zeeuwse predikant van voor 1800.”
Archiefonderzoek levert aardige vondsten op. „Ons consistoriegebed voor de dienst is bijvoorbeeld iets uit de negentiende eeuw; daarvoor was het onbekend”, zegt Uil. „Pas in de kerken van de Afscheiding kwam het in zwang. Later werd het door de Hervormde Kerk overgenomen. De haak op veel oude kansels bewijst dat de dominee rechtstreeks naar de preekstoel liep, en daar zijn hoed ophing.”
Ook ontdekte Uil dat het preeklezen niet pas met de Afscheiding gebruikelijk is geworden. „Op basis van literatuur ben je geneigd te zeggen dat preeklezen een traditie van de Afscheiding is. Maar nee, het heeft oudere wortels. In Vrouwenpolder, de eerste gemeente van ds. Isaak Schorer, kwam ik het geval tegen van een schoolmeester die in de eredienst een preek las. Dat was in 1727. Toen de gemeente na het vertrek van ds. Schorer vacant was, heeft de schoolmeester een preek gelezen. Dat werd een hele kwestie: de classis Walcheren sprak uit dat dit niet meer mocht gebeuren. Het werd de schoolmeester ook kwalijk genomen dat hij de formuliergebeden had gebruikt, de collecte had aanbevolen en aan het eind de zegenbede had uitgesproken. Later ben ik hier nog eens op gaan letten, en ik kwam meer voorbeelden van preeklezen in de achttiende eeuw tegen - dus wel degelijk vóór de Afscheiding.”
Een thema dat bladzij na bladzij terugkeert in kerkenraadsacta is het pastoraat: de zorg voor de schapen, het vermaan en de tucht bij misstappen, en dat alles gecentreerd rond de bediening van het heilig avondmaal. Hoe ging Udemans om met zijn gemeenteleden? Zo’n vraag kun je aan de hand van de kerkenraadsacta van Zierikzee beantwoorden. „Vanaf eind zestiende tot eind achttiende eeuw is de pastorale zorg zeer intensief. Er is ook heel veel materiaal over. Ieder die een glaasje teveel op heeft, wordt bij wijze van spreken aangepakt. De steeds aanhoudende zorg is structureel. In beginsel komt een misstap elke vergadering terug, net zolang tot de persoon weer op het goede pad is. In de achttiende eeuw zie je daarin langzaam een verschuiving optreden. Dan kan het gebeuren dat iemand jarenlang onder censuur staat, zonder dat hij in de acta voorkomt.”
Uil is, samen met dr. F. A. van Lieburg, bezig met de uitgave van de classicale acta van Schouwen-Duiveland en Tholen. De acta zullen volgens plan worden gepubliceerd in de serie Rijks Geschiedkundige Publicatiën. Verder is Uil bezig met een promotieonderzoek naar het onderwijs in Zeeland vanaf de jaren zeventig van de zestiende eeuw tot het jaar 1801. De archivaris wil in dat kader ook nagaan wat de Zeeuwse oudvaders over het onderwijs hebben gezegd, bijvoorbeeld in zondagse catechismuspreken. „De Gereformeerde Kerk heeft grote invloed gehad op het onderwijs. Denk aan het boek ”De Geestelijke Queeckerij” van De Swaef, of aan het boek ”Pligten der ouders” van Koelman. Schoolmeesters moesten, net als dominees, examen voor de classis afleggen: een bijbelhoofdstuk voorlezen, een psalm voorzingen, je schriften laten zien om aan te tonen dat je goed kon schrijven.”
In de kerkelijke archieven valt de wordingsgeschiedenis van een boek goed te traceren. Wie een geschrift op kerkelijk terrein wilde uitgeven, moest zich wenden tot de dichtstbijzijnde classis om daarvoor toestemming te vragen. Uil: „De classis benoemde een visitatiecommissie. In veel gevallen was dat een vaste commissie. Deze las het te beoordelen boek door en bracht vervolgens rapport uit aan de classis. Je moest als commissie het boek voor de volgende classis toch maar gelezen hebben. In veel gevallen zal men een boek globaal doorgekeken hebben, en dan glipte er wel eens iets tussendoor. Dat bleek toen ik onderzoek deed naar Lambertus Myseras, wiens preken in bevindelijk gereformeerde leesdiensten worden gelezen.”
Over Myseras’ leven is heel weinig te vinden, aldus Uil. „Zijn beroep is onbekend. Zijn vader was waarschijnlijk bakker, maar het is niet duidelijk of hij dat zelf ook is geworden. Myseras nu had geschreven dat eenvoudigen en gewone lidmaten „dikwijls tederder nabij de Heere leven, dan vele gestudeerde vromen doen.” Over die passage struikelden de predikanten van de classis, maar toen was het boek al uitgegeven. Voor de volgende druk eisten ze rectificatie. De discussies rond zo’n geval kom je alleen maar te weten als je het archief in duikt. De resultaten leveren zo een aanvulling op hetgeen de oudvaders ons in gedrukte vorm hebben nagelaten. Daarin staat de oproep tot bekering steeds centraal.”
Dit is het achtste deel in een serie over oude schrijvers. Volgende week dinsdag: oude schrijvers op kring.